Waarom zelfs economen rekening gaan houden met ethische kwesties
Werner de Gruijter
Illustratie: Bernard Villemot
Wetenschappers luiden de noodklok. Te voorspellen is namelijk dat als gevolg van toenemende verschillen in rijkdom humanitaire ellende zal ontstaan. Toch gebeurt er niks om dit te voorkomen; machthebbers zwijgen in alle talen omdat ethiek aan populariteit heeft ingeboet in ruil voor het snelle geld. Vandaar een poging om het ethische argument te revitaliseren.
Het was al langer bekend, maar sinds de Franse bestseller-econoom Thomas Piketty en de Britse epidemiologen Kate Pickett en Richard Wilkinson, eveneens bestseller-auteurs, kan niemand er meer omheen. De coup d’état die de financiële wereld sluipenderwijs vanaf het begin van de jaren tachtig uitvoerde, pakt humanitair gezien desastreus uit – voor iedereen, rijk en arm. Maar intussen doet niemand iets met deze praktische kennis. Je vraagt je af:
“Wie maakt de mensheid duidelijk wat echt zwaar en ondraaglijk is en wat niet meer is dan een licht schaafwondje? Wie zal het lukken de woede te mobiliseren in de richting van het waarlijk verschrikkelijke in plaats van tegen dat wat toevallig in de buurt staat..?”
Aldus Aleksandr Solzhenitsyn (1918-2008), de vermaarde Russische schrijver bij aanvaarding van zijn Nobelprijs in de jaren zeventig. Het zijn deze onbeantwoorde ethische vragen die vandaag de dag niets aan actualiteit hebben ingeboet.
Ethisch argument
Toch zal het niet al te lang meer duren; het ethische argument is bezig aan belang te winnen, zelfs als het over economische kwesties gaat. En natuurlijk lijkt dat nu allemaal nog onvoorstelbaar – maar er zijn desondanks goede redenen om te verwachten dat verandering op komst is.
Culturen bloeien, net zoals planten en bloemen, van tijd tot tijd – en volgens de Britse Nobelprijswinnaar en filosoof Bertrand Russell (1872-1970) die de geschiedenis bestudeerde, gebeurt dat vaak precies in de perioden tussen strikte moraal en vrijzinnige decadentie in. Denk dus niet, in lijn met Russells gedachtegoed, dat de vrijzinnigheid van het ‘vrije’ marktparadigma waarin het leven draait om competitie, consumptie en manipulatie voor eeuwig in de culturele steen is gebeiteld. De vrije markt is rijp voor een beetje moraal; de eenzijdige focus op economische groei belemmert namelijk in toenemende mate culturele bloei.
Voor de duidelijkheid: een paradigma of wereldbeeld is een web van ideeën, meestal door opvoeding, scholing, media en politiek aangereikt, waarmee het individu betekenis geeft aan zijn eigen bestaanservaring (van emoties, driften, intuïties en rationalisaties). Goed inzicht in wat dit begrip precies inhoudt, is belangrijk; er schuilt namelijk een enorme psychologische, welhaast magische kracht in paradigmatische ideeën; veelal omdat deze onbewust door vrijwel iedereen worden geaccepteerd.
Spulletjes bemachtigen
In ons tijdperk accepteren de meeste mensen dat alleen het bezit van producten die zeldzaam zijn en het leven comfortabel maken, in grote mate bepalen of iemand ontzag en liefde verdient. En wie wil er nu geen liefde? Veel mensen werken zich daarom linea recta toe naar een burn-out om uiteindelijk die spulletjes te kunnen bemachtigen waar het ‘geluk’ van afhangt. Daarbij of juist daardoor wordt vaak ironisch genoeg voorbij gegaan aan die momenten (of keuzes) die onbetaalbaar zijn voor de eigen ontwikkeling. Vanuit een economisch perspectief is dat nu juist voordelig. Want hoe meer isolement en gebrek aan eigenliefde, hoe groter de honger naar spulletjes wordt ter compensatie – en dat weet ook de marketingindustrie.
Intussen blijft niets zonder gevolgen. Het idee dat de waarde en status van mensen afhangt van producten creëert allerlei neveneffecten. Het verklaart bijvoorbeeld de maatschappelijke acceptatie waarom een bankdirecteur een bank failliet kan laten gaan (op kosten van de gemeenschap) en daarna zijn carrière vrolijk kan vervolgen; terwijl iemand uit een lage sociale klasse die voor duizend euro fraudeert een gevangenisstraf riskeert.
Als een samenleving eenzijdig kijkt naar het bezit van materiele goederen, dan verwateren die zaken die immaterieel van aard zijn, zoals in dit voorbeeld het gevoel voor wat sociaal rechtvaardig is. Maar ook het belang van zaken als compassie, lotsverbondenheid en samenwerking worden door het huidige materiële en competitieve wereldbeeld minder sterk waargenomen; het is in toenemende mate een mentaliteit van “ieder voor zich” dat samengaat met een cynische grondhouding; alsof men langzaam bezig is het geloof in het goede op te geven. En ook al is deze houding begrijpelijk, het genereert wel passiviteit om daadwerkelijk op te komen voor het belang van de gemeenschap als geheel; en dat maakt het er niet beter op.
Culturele neergang
Alles overziend is mogelijk een vicieuze cirkel van culturele neergang in gang gezet. Recent onderzoek van de Britse epidemiologen Kate Pickett en Richard Wilkinson onderstreept dat nog eens. Wat de obsessie met de materiele wereld verder vertroebelt, is namelijk dat mensen innerlijk veel meer met elkaar verbonden blijken te zijn dan ogenschijnlijk aan de oppervlakte lijkt. Om precies te zijn: naarmate de hiërarchie in samenlevingen toeneemt (en daarmee ook de verschillen tussen rijk en arm), worden mensen almaar meer afgerekend op het bezit van hun ‘spullen’.
Psychologisch wordt dat ervaren als toenemende ‘druk op de ketel’. Ofwel: keeping up appearences! – een mentaliteit die bekend staat om zijn gezondheidsrisico’s. Vandaar dat er in landen met grote verschillen, en nu komt het – zowel onder rijken als armen – een toename wordt waargenomen in stress gerelateerde ziekten, in wederzijds wantrouwen, in geestesstoornissen zoals depressies, in verslavingen, in prestatiedruk – dat op zichzelf weer leidt tot een toename in schooluitval, en daarnaast bijvoorbeeld in een afname van de gemiddelde ouderdom et cetera. Eigenlijk, zo betoogt inmiddels menig academicus nu, is het enige persoonlijkheidstype dat gedijt in de neoliberale wereld: de psychopaat, iemand dus die van nature weinig last heeft van stress en innerlijke pijn.
Dat kan niet eeuwig zo door blijven gaan, volgens niemand minder dan de Russische schrijver Aleksandr Solzhenitsyn. Hij waarschuwde destijds al voor het kille materialisme, dat zowel het communisme als het Westerse (neo)liberalisme, van binnenuit zou uithollen – voornamelijk door het gebrek aan bezieling en vitaliteit in het samenleven.
Vermogen tot redelijkheid
Deze situatie is echter verre van statisch. Als uitgegaan wordt van het menselijke vermogen tot redelijkheid en het inzicht dat het hier een gezamenlijk probleem betreft, dan zullen vroeg of laat de immateriële waarden weer terugkeren in het hart van het publieke debat; en dan vooral als het om de economie gaat. Wat nog slechts nodig is, is een symbolisch omslagpunt (een too-big-to-fail omvallende bank bijvoorbeeld of een ecologische calamiteit zonder weerga) en de algehele herwaardering van de ethiek kan een feit zijn.
Het dominante wereldbeeld van de laatste dertig jaar is sowieso langzaam maar zeker bezig te bezwijken onder de zware last van de huidige crisis. Twijfels zijn er alom – zelfs tot in Wallstreet, waar firma’s als Standard & Poor’s al een tijd openlijk waarschuwen voor de gevolgen van toenemende ongelijkheid. De eerste tekenen van culturele bloei zijn dus mogelijk al daar.
Werner de Gruijter (1976, Winterswijk) psycholoog en docent sociale wetenschappen op de Hogeschool van Amsterdam. Hij verdiepte zich zowel in Jungiaanse psychoanalyse als in de geschiedenis van het Westerse intellectuele denken.
Gastschrijver, 01.07.2019 @ 21:12