Thomas Cook
Louis Couperus
Illustratie: Frank Frazetta
De Afrikaansche fyzionomieën hier reeds te bestudeeren troost mij dus voor wat de Agence Cook mij heeft aangedaan. Daar men mij beminnelijk gevraagd heeft in deze schetsen en brieven niet alleen te dweepen met zonsondergang en maanlichtstemming over zee en woestijn, maar ook enkele praktische détails tusschen beiden handig te verwerken, moet ik Cook even bij de kladden hebben.
Kwaad wil ik van niemand vertellen, reclame zoo min mogelijk maken en dus van Cook alleen dit vertellen, dat ik vóór den Oorlog steeds minzaam grinnikend op de Engelsche toeristen neêrzag, die geen pas konden verzetten zonder een paar uur geduldig te staan wachten in een van Cook’s bureaux al over de wereld en zich op genade of ongenade overgaven aan den ‘Cooks-man’. ‘Where is the Cooks-man?’ was hun angstige vraag aan ieder station, aan ieder hôtel, aan iederen hoek van de straat.
Wel, ik deed het steeds zonder Cook en bevond mij er wel bij. Maar verleden maand, in Den Haag, laf na vijf jaren niet gereisd te hebben, laf en zwak en een beetje ziek en een beetje moedeloos, schreef ik… aan Cook, in Parijs, om mij te reserveeren voor 30 October (dat is vandaag) een cabine op de Grand-Rapide van Marseille naar Algiers. Cook schreef mij hoffelijk terug, dat ik een dépôt moest storten van 800 fr. De heeren Scheurleer & Zoonen waren bereid het voor mij te doen. En ik toog naar Parijs, in de volste zekerheid, dat in de Cooksche bureaux van de Avenue de l’Opéra mijn passage-biljet mij ter hand zoû worden gesteld.
Deze deceptie was echter de mijne: dat men mij verzekerde aan Cook’s Bank geen dépôt te hebben ontvangen en dus ook geen cabine had kunnen reserveeren. Verwonderd, dat de heeren Scheurleer en Zoonen – de accuraatsten aller bankiers – zoo zorgeloos mijn belangen zouden hebben behartigd, informeerde ik her en der, nog eens bij Scheurleer, nog eens bij Cook en bevond, dat het Haagsche bankiershuis wel degelijk de chèque van 800 fr. had verzonden en Cook wel degelijk het dépôt had ontvangen; dus, dat er een ‘erreur’ geweest was bij de bank-employés van Cook.
Toen ik mij hierover een weinig gefroisseerd uitliet tegenover het keurig Fransch sprekende Engelsche jongemensch, dat mij te woord stond van achter zijn grille, zeide hij, dat ik consideratie voor hem moest hebben, want dat het niet alles was gestreden te hebben aan het front en daarna in zulk een vrede, als wij genoten, met een surplus van werk gesurmeneerd te worden aan Cook’s bank-departement.
De arme jongen was zoo bleek en moê, zijn stem was zoo zacht geresigneerd, hij was achter zijn grille met zijn boeken en cijfers zoo aandoenlijk en om medelijden te hebben, dat ik op het punt stond hem te vragen of hij ergens met mij zoû willen gaan dineeren. Ik reikte hem echter slechts de hand tusschen de ijzeren staven van zijn kooi en vroeg hem pardon voor mijn bitse woorden. Hij drukte mij innig de hand; wij kregen, geloof ik, beiden tranen in de oogen om de beroerde dingen dezer wereld; hij vergaf mij alleredelmoedigst maar… ik miste mijn boot van den 30sten en zit nu te wachten op die van 6 November, waarop niet Cook maar eenvoudig de portier van het hôtel – die machtige man, die zoo veel geheime relaties heeft – mij de vereischte hut wist te bezorgen.
En zoo praat ik van niemand kwaad maar wil u alleen verzekeren, dat, nu ik niet meer laf en moedeloos ben, ik voortaan weêr voor mij zelf zal zorg dragen, zonder te stutten of te steunen op den beroemden Cook, Thomas Cook, toeverlaat aller reizende Engelsche dames, die uren lang geduldig te wachten staan in zijn bureaux al over de wereld op inlichtingen en plaatsbiljetten, heur verstrekt of niet verstrekt.
Dit is het derde deel van de avonturen van Louis Couperus (1863 – 1923) in Noord-Afrika, in 1921 in feuilletonvorm verschenen in de Haagsche Post, later gebundeld als ‘Met Louis Couperus in Afrika’. Lees deel 1 hier en deel 2 hier.
Louis Couperus, 25.05.2010 @ 12:26