Theo van Gogh: wegbereider van de neonazi’s
Jurriaan Reinders
Eind dit jaar zal er een biografie verschijnen over Theo van Gogh. Onvermijdelijk zal het daarom weer gaan over hem, zijn provocaties en zijn brute dood. Om alvast een demper op het naderende klaroengeschal te plaatsen, neem ik u even mee terug naar de jaren ’80 en ’90 van de vorige eeuw.
Het eerste schandaal. De toen nog redelijk onbekende Theo van Gogh had, we schrijven 1984, in een eenmalige oplage van het obscure blad Moviola, een stuk geschreven onder de titel ‘Een Messias Zonder Kruis’. Hierin verweet hij Leon de Winter te blaten over zijn joodse identiteit, waarmee hij reclame zou maken voor zes miljoen doden en zo zijn jood-zijn uitventte.
‘Wat ruikt ‘t hier naar Caramel?’ vervolgde Van Gogh: ‘Vandaag verbranden ze alleen de suikerzieke joden.’ […] In ‘Een Messias Zonder Kruis’ laat hij Leon de Winter babbelen over ‘een animatiefilmpje over twee copulerende gele sterren in een gaskamer’ — et cetera et cetera.
Geld en joden
Evelyn Gans, bovenstaand citaat is van haar afkomstig, bediende Van Gogh in haar boek “Gojse nijd en joods narcisme” van repliek. Bij nadere bestudering van het pamflet van Van Gogh viel het haar op hoe vaak hij het daarin had over geld en Joden. Gans kwam tot de constatering dat Van Gogh voor het lanceren van zijn debuutfilm Luger geen subsidie had gekregen, terwijl de boekverfilming van De Winters roman dat wel had gekregen. Er was sprake van jaloezie, meende Gans. Jaloezie op het geld van de Jood.
‘Van Gogh is het zich waarschijnlijk niet eens bewust, maar hij doet niet anders dan velen vóór hem. Hij koppelt de jood aan geld en gewin, zij het in een versie van na Auschwitz: de jood die een handeltje drijft met het joodse leed.’
Gans speculeert verder over Van Gogh’s eventuele motief om zijn antisemitische uitlatingen te doen:
‘Het provoceren, het aankaarten en doorbreken van taboes [lijkt] een van de meest populaire bezigheden te zijn in een postmoderne maatschappij waar consensus, samenhangende ideologieën en ‘grote verhalen’ zijn weggevallen. Moralisme is op zijn retour — en provoceren an sich biedt de mogelijkheid zich een nieuwe identiteit aan te meten, die van rebel without a cause.’
Gek genoeg spreekt Gans zich hier eigenlijk positiever uit vóór Van Gogh dan hij zelf waarschijnlijk doorhad. Zijn provocatie was geen antisemitisme in de fascistische traditie, maar veeleer in de punktraditie van The Sex Pistols. Denk aan 1976 toen Siouxse Sioux in elkaar werd geslagen voor het dragen van een armband met een swastika erop — wat voor haar een uiting was van non-conformisme. Maar Van Gogh reageerde wederom met een antisemitische sneer:
“Ik vermoed dat mevrouw in vochtige dromen vaak een beurt krijgt van dokter Mengele.”
Carnavaleske maatschappijkritiek
In 1992 had Ischa Meijer met Van Gogh een gesprek. Op de vraag of Van Gogh een antisemiet is antwoordt Van Gogh volmondig ‘ja’, om daarna toe te voegen dat hij dat ‘natuurlijk niet’ meent.
IM: “U bent dan misschien geen antisemiet, maar u geeft natuurlijk wel met uw stukjes antisemieten ruim baan.”
TvG: “Hoezo?”
IM: “U effent wel het pad voor velen die bepaalde dingen niet durven te zeggen.”
TvG: “Nee. Hoezo?”
IM: “Nou hoezo? Dat is natuurlijk zo. Als u die stukjes niet heel goed leest, met heel veel gevoel voor humor…”
TvG: “Totale onzin. Als je dat vindt, dan moet je de films van Richard Prior en Eddie Murphy ook verbieden waarin rabbi’s worden geparodieerd, et cetera et cetera.”
IM: “Ja, maar die jongens zijn zwart. U komt uit Wassenaar.”
Fast forward naar ruim twintig jaar later. In een fraaie necrologie in De Groene Amsterdammer van 2014, Van Gogh is dan inmiddels al bijna tien jaar eerder vermoord, schrijft Eva Rovers over Van Gogh als een man die in de traditie stond van wat de Russische criticus Bakhtin “carnavaleske maatschappijkritiek” noemde:
‘…met satire, humor en obsceniteit bestaande conventies onderuit halen en moraalridders ontmaskeren. Carnavaleske kritiek is ontregelend, omdat — zoals tijdens een carnaval of kermis — niet het intellect hoogtij viert, maar emoties en driften, niet de macht van de autoriteit geldt, maar die van het collectief, het feestende volk.’
Rovers verheft postuum Theo van Gogh tot een haast goddelijke dwaas. Het stuk is zo mooi dat het haast te mooi is als je de opmerkingen en het oeuvre van Van Gogh erbij haalt. En dat heb ik gedaan. Het is niet aan te raden. Het zijn draken van films die in hun eigen tijd al geen volle zalen trokken en nu alleen interessant studiemateriaal opleveren voor de verstokte nieuwsgierigaard c.q. cultuurhistoricus.
Nihilistisch wereldbeeld
Aan het nihilistische wereldbeeld van Van Gogh — en dat hij de kijker op haast moralistische wijze opdringt — valt in die films evenwel niet te ontkomen, hoeveel korreltjes zout je daarbij ook zou nemen. Dieptepunt in dat moralisme was de film ‘Submission’, een ronduit merkwaardig fenomeen waar bovenal totaal geen ironie aan te pas kwam. En wat was nu eigenlijk het doel van de film? Joost Zwagerman hierover:
“Moslims werden gechoqueerd door Koranteksten op een blote rug van een door een moslimman mishandelde vrouw, en binnen dit voor de doelgroep choquerend beeld bevond zich dan een oproep tot een vrijere godsdienstbeleving. Alsof je katholieken probeert te liberaliseren in hun geloofsovertuiging door hun een brandend kruis voor te houden met daaraan hangend een Jezus-figuur als genietend masochist, en daarna verklaart: kunt u, benepen roomse kleinburgers, nu niet uw godsdienst beleven zonder die achterhaalde kerkelijke dogma’s en zonder de dwingelandij uit Rome? Een kind kan zien dat die methode de beoogde doelgroep met ouwel en al het schuttersputje injaagt. Waarna de godsdienstcriticasters klagen dat hun confronterende godsdienstkritiek niet aankomt en dat de doelgroep niet openstaat voor kritiek.”
Ik zou toe willen voegen: zijn film had meer weg van een atheïstisch pamflet, bedoeld om op te dringen bij gelovigen die daar geen trek in hadden. Hij was een postmoralist van de leegte, een missionaris van het atheïsme, maar hij werd consequent verkeerd begrepen, voornamelijk door het linkse Nederland, dat hem in zijn naakte kruistocht continu een mantel van ironie opdrong.
Brute moord
Wordt Van Gogh in het verlengde hiervan, door postuum zoveel veren in zijn bouwvakkersdecolleté te wringen, wel correct herinnerd? Of is er niet juist sprake van een alom aanwezige hypocrisie — waar hij zich juist zo tegen verzette, toch!? — door hem te eren en te herinneren als een man die hij niet was (of althans niet alleen)? Anders gezegd: speelt, net als in het veel te mooie stuk van Rovers, de brute moord van Mohammed B. op Van Gogh hier niet een (te) grote rol? Wat voorheen gewoonweg antisemitisme, racisme en islambashen was, wordt door het licht van zijn tragische lot ineens mooier gemaakt dan het was. ‘Carnavaleske maatschappijkritiek.’
Nog anders gezegd: gaf de moord op Van Gogh neonazi’s niet juist de wind in de zeilen: ‘Zie je wel,’ dachten ze, ‘moslims deugen niet!’? Om het in de stijl van Van Gogh te gieten: “Dankbaar vetten de neonazi’s in de jaren na 2004 het vleeszwaard van Mohammed B., in om het lang en hevig te pijpen uit pure dankbaarheid.”
De afgelopen jaren heeft de verrechtsing in Nederland, mede mogelijk gemaakt door De Telegraaf en andere media, geresulteerd in een totaal carnavaleske pornokitschversie van een maatschappelijk debat, waarbij een gek orerend over uilen van Minerva en boreale fantasieën de kranten en boekhandels van inkt en papier voorziet die het daglicht niet waard zijn. Bang als men is, Van Goghs moord indachtig, te zwichten voor censuur, censureren de media hun gezonde verstand en leveren zij zichzelf zo als makke lammetjes uit aan de bruinhemden die deze gek voorstaat, al dan niet door Russische roebels gefinancierd. Zelfs Leon de Winter, nota bene hij, lift mee op deze baggerstroom, met zijn delirante stukjes in De Telegraaf.
Zedelijke plicht
Daarnaast wordt er nog een dimensie over het hoofd gezien. Althans, Ischa Meijer wees er al op door te zeggen ‘u komt uit Wassenaar’. Het gesprek gaat door waarbij Ischa het punt maakt dat Joden onderling wel antisemitische grappen mogen maken. Hierop antwoordt Van Gogh:
“Nu goed, dan moet er een wet komen dat alleen Joden antisemitische grappen mogen maken. Maar dan begeef je je denk ik op een hellend vlak.”
De misvatting die Van Gogh hier maakt, is dat a) dit het equivalent is van het argument dat je een leerling mag pesten, zolang de leraar niet ingrijpt. En b) net zoals de Holocaust aan het Jodendom is komen te hangen, zo is er ook zoiets als een NSB/kolonialistisch residu aan de witte Nederlander komen te hangen. In beide gevallen is dit ongewild, maar zo gaat dat nu eenmaal met vooroordelen. Het is de reden waarom witte Nederlanders in een kramp schieten als ze voor ‘racist’, ‘fascist’ of ‘antisemiet’ worden uitgemaakt en plotsklaps blind zijn voor het antisemitisme of racisme zelf waar ze zich aan schuldig maken.
In het voorbeeld van Van Gogh: hij vindt dat hij alles moet kunnen zeggen (dus ook de grap over suikerzieke joden, dokter Mengele, et cetera), maar als hij vervolgens antisemiet wordt genoemd, reageert hij als door een adder gebeten en ziet hij het als “zijn zedelijke plicht om te reageren, want ik ben geen antisemiet” — (uit het interview met Ischa Meijer). Dat dit zwaarder voor hem weegt dan het schofferen van een Jood is precies het ‘superieure übermensch’-idee waar het antisemitisme vandaan komt.
Intellectueel luchtje
Door continu antisemitisch en anti-islamitisch uit de hoek te komen onder het mom van ‘religiekritiek’ bevestigt hij dit vooroordeel verder, voorziet hij de stank van neonazistisch gedachtegoed van een intellectueel luchtje en trekt hij en passant het hele maatschappelijke debat naar extreemrechts — en dit is precies wat er de afgelopen twintig jaar is gebeurd.
Het is daarom juist onze ‘zedelijke plicht’ om Theo van Gogh te herinneren voor wat hij ook was: een wegbereider voor de neonazi’s die nu in de Tweede Kamer zitten.
Jurriaan Reinders studeerde Literatuurwetenschap aan de UvA, woonde in Barcelona en op Malta. Nu vader van twee kids en werkzaam in compliance.
Gastschrijver, 04.03.2023 @ 12:10