Sterfgeval
Makbouli
“Daar is hij.” De dikke Surinaamse vrouw keek me verwachtingsvol aan. In de smoezelige kamer lag op een rommelig bed een gedeeltelijk ontklede witte, wat oudere man op zijn buik. Hij droeg een grote, witte, katoenen, vieze onderbroek, zoals ik die kende van mijn opa. In het midden van die onderbroek zat een groot gat.
Het zweet liep langs mijn rug en mijn uniform knelde. Incidenten schenen altijd op de derde etage of hoger plaats te vinden, natuurlijk zonder lift. Altijd spoed, dus hard rennen.
“En?” vroeg de dikke Surinaamse. Ik keek nogmaals naar de man. Zijn lichaam lag op het bed en zijn hoofd lag over de rand van het bed. Daardoor maakte zijn lichaam een knik bij de grote onderbroek, waardoor het gat daarin niet te missen was. Het geheel maakte een onnatuurlijke en vooral ridicule indruk. In mijn hoofd herhaalde ik de nog niet zo lang geleden gevolgde lessen in sociale vaardigheden. ‘Indien iemand is overleden, dient u dit onmiddellijk te vertellen aan de nabestaande(n) zonder al te veel omhaal van woorden. Daarna biedt u hen steun.’ Ik zette me schrap voor wat zou komen.
“Hij is dood” hoorde ik mijzelf zeggen. Ik opende instinctief mijn armen om haar op te vangen en troost te bieden. De vrouw keek me even verdwaasd aan en schreeuwde toen hysterisch: “Ik krijg nog duizend gulden van hem!” Ik kromp in elkaar en hoorde mijn collega grinniken. Met moeite werkte ik de vrouw de slaapkamer uit naar de huiskamer en duwde haar op een vieze donkergroene leren bank. De kleine huiskamer stond vol met donkere eiken meubels en had een bedompte sfeer. Ook hier maakte het geheel een smoezelige indruk.
“Heeft uw vriend verder nog familie?” vroeg ik. “Hij heeft altijd gevaren” zei de vrouw. “Maar heeft hij familie?” De vrouw keek me weer verdwaasd aan en antwoordde niet. “Heeft uw vriend een begrafenispolis?” probeerde ik weer. De vrouw knikte. “Waar dan?” vroeg ik. De vrouw haalde haar schouders op. Ik wilde zo snel mogelijk uit deze deprimerende situatie. Gelukkig arriveerde de schouwarts al snel om het lichaam van de man te onderzoeken. “Een natuurlijke dood” was zijn verklaring en hij vertrok. “Heeft u er bezwaar tegen als ik naar die polis zoek in huis?” De vrouw haalde weer haar schouders op wat ik als een ja interpreteerde. Alles om die bedompte woning uit te komen.
Ik opende een lage kast naast de vieze donkergroene leren bank. Vanaf de bank keek je de kast duidelijk in. Een naakte dame keek me vanaf het bovenste tijdschrift in die kast wulps aan. Háár bedoelingen waren duidelijk. De kast lag vol met deze shit. Dat had ik weer, de pornokast. Verontschuldigend keek ik naar de vrouw. “Hier kennelijk niet” lachte ik haar opgelaten toe. De vrouw stond op en klampte zich met haar dikke lichaam aan mij vast: “Ik denk dat ik nog zwanger ben van hem ook.” Weer laaide de hysterie op. Ruw duwde ik haar van mij af en zette haar terug op de bank.
“Gevonden” hoorde ik mijn collega vrolijk roepen alsof hij zojuist Bingo had geroepen in een zaal vol Bingospelende huisvrouwen. Vrolijk wapperend kwam hij met de polis op ons af. “Wil jij even bellen naar de begrafenisondernemer” vroeg hij mij.
“Waar staat de telefoon?” vroeg ik de vrouw. “In de slaapkamer” murmelde ze. Alsof het me niets deed, liep ik de slaapkamer in en sloot de deur achter mij. De schouwarts had de man keurig in bed gelegd onder de dekens, als een kind dat je ’s avonds nog even instopt. Aan het hoofdeinde naast het hoofd van de man stond de telefoon met draaischijf. Ik pakte de hoorn en draaide. De man staarde mij met zijn doodse ogen aan. Ik voelde dat mijn hartslag steeg. Tijdens het hele gesprek bleef ik gefixeerd op die starende lege dode ogen alsof zij mij nog iets wilde vertellen. Na het gesprek keerde ik snel terug naar de bedompte huiskamer. Alles beter dan die starende ogen. “Niets laten merken, niets laten merken” zoemde het door mijn hoofd. Daar was ik heel goed in. Niets laten merken.
“Moet ik familie voor u bellen?” vroeg ik de vrouw. De vrouw schudde zachtjes haar hoofd. Ze stond op, pakte haar jas en wilde de deur uitlopen. Ik kon haar nog net tegenhouden. “Wat wilt u verder met de spullen, het huis, familie en de begrafenis?”
“Niets, ik wil er niks mee te maken hebben ” zei de vrouw en verliet het huis. Ze hield woord.
Als Makbouli later groot is, wil ze Minister van Veiligheid worden óf baas van de Dierenpolitie. Tot die tijd adviseert ze de bestuurders op het gebied van openbare orde en veiligheid en schrijft ze (soms) over klein en groot leed. Daarbij put ze uit haar ervaringen als politieagent in Amsterdam. Meer op haar weblog.
Makbouli, 30.10.2010 @ 11:36
12 Reacties
op 30 10 2010 at 11:44 schreef rena:
Prachtig geschreven, Makbouli! Het beklemmende greep mij bijna naar de keel.
op 30 10 2010 at 12:05 schreef Tjerk:
Ik wil net zeggen: verdomd goed geschreven! Zou ik een uitgever zijn, dan zou ik nu ook om monetaire redenen watertanden naar méér.
Een klein detail: het ‘ja’ in de volgende zin moet eigenlijk ‘nee’ zijn.
“Heeft u er bezwaar tegen als ik naar die polis zoek in huis?” De vrouw haalde weer haar schouders op wat ik als een ja interpreteerde. Alles om die bedompte woning uit te komen.
Want zoals het er nu staat, wekt het de verwachting dat je zonder naar die polis te zoeken linea recta de deur uit zal lopen.
op 30 10 2010 at 13:18 schreef yurp:
Had die schouwarts niet ook even de ogen kunnen sluiten als hij/zij toch bezig was?
op 30 10 2010 at 14:49 schreef Makbouli:
Dank jullie wel voor complimenten en opbouwende kritiek!
op 30 10 2010 at 16:05 schreef Locutus:
Was dat namens die schouwarts?
op 30 10 2010 at 17:32 schreef MNb:
Dit is inderdaad uitstekend geschreven – het maakte me zowat misselijk en toch kon ik mijn oogjes niet van het beeldscherm wegdraaien tot ik het laatste woord tot me genomen had.
op 30 10 2010 at 18:34 schreef vetklep:
Wat een afschuwelijke baan lijkt me dat, om midden in dat soort situaties terecht te komen. Ik kon het bijna ruiken.
op 31 10 2010 at 12:39 schreef Bigpete:
Dit soort situaties komen bekent voor, ik ben ooit eens in een huis geweest waar midden in de zomer iemand al enige tijd dood lag. Binnen plakte alles van viezigheid aan elkaar en het wemelde er van de vliegen. Toen de klus er op zat heb ik drie keer gedoucht maar het gevoel van smerigheid spoelde nauwelijks weg.
op 31 10 2010 at 18:23 schreef rena:
Toen ik bij Sociale Diensten werkte moest ik heel veel op huisbezoek. Een paar dingen leer je al snel af. Iets te drinken accepteren bijv.
Het was vaak heel treurig wat je daar aantrof. Maar soms ook wel mooi om te zien hoe mensen probeerde om er het beste van te maken.
op 01 11 2010 at 12:57 schreef matxil:
Mooi verhaal, mooi verteld. Je hebt vast meer van dit soort verhalen.
Om het maar eens in mooi Nederlands te zeggen: “We want more!”
op 02 11 2010 at 20:28 schreef Martin B:
Mooi geschreven, een kleine inleiding, waarin staat hoe je daar terecht komt, had ik persoonlijk wel fijn gevonden. Dan begin je niet met de vraag waarom jij daar bent.
op 03 11 2010 at 12:25 schreef Inssaf:
Uit de oude doos? We want more! :)