Slavernijverleden
Jona Lendering
Scène uit Lady Snowblood
Het is weekend. Je zit rustig in je stamcafé te lunchen. Dromerige muziek die je nog niet kende. Kopje koffie. Uitsmijter. Krantje. Je bent helemaal op je gemak. En dan lees je een interview met Piet Emmer over slavernijgeschiedenis en is het ineens gedaan met je sereniteit.
Vraag: Vindt u niet dat de geschiedenis van slavernij zou moeten worden beschreven door zwarte historici en niet door blanke mannen van een zekere leeftijd?
Emmer: Dat lijkt me een misvatting. Of denkt u ook dat de geschiedenis van de oude Romeinen beter kan worden geschreven door een Italiaan? Of dat alleen een Afrikaanse arts een tropenziekte mag behandelen? Wanneer historici bronnen raadplegen, behoren zij volgens bepaalde wetenschappelijke standaarden tot dezelfde conclusies te komen, ongeacht hun huidskleur. Het lijkt me uiterst problematisch als we inzichten gaan verwerpen op grond van huidskleur.
Wat zou het heerlijk zijn als onderzoekers inderdaad, ongeacht hun achtergrond, over bepaalde onderwerpen tot dezelfde conclusies kwamen. Maar zo werkt geschiedvorsing helaas niet. In de praktijk zijn er nogal wat verschillen.
Christelijke bagage
Sta me toe een voorbeeld te geven waar ik nu zelf mee bezig ben: het visioen van Constantijn. Vrijwel alle boeken die ik erover bekijk, veronderstellen dat als je christen was, je geen heiden kon zijn. Die aanname is gebaseerd op het heden: je kunt niet én rooms-katholiek én protestants zijn. De onderzoekers hebben christelijke bagage meegenomen. Ze kunnen kerkverlaters zijn, maar ze blijven denken zoals West-Europeanen altijd hebben gedaan.
De aanname is onjuist. Mensen konden in de Late Oudheid perfect én christelijk én iets anders zijn. Die mensen vormden vermoedelijk lange tijd zelfs de meerderheid. Dat oudheidkundigen dat vaak niet zien, is omdat ze hun eigen noties hebben meegenomen. Het maakt dus uit wat je vertrekpositie is. Een historicus die in militaire dienst is geweest, schrijft anders over oorlog dan een historicus die dat niet is geweest. Een vrouw herkent andere dingen dan mannen. En iemand die een Curaçaose slaaf onder zijn voorouders heeft, ziet weer andere dingen dan iemand die afstamt van kleine boeren uit de Achterhoek.
Goedkoop relativisme
Minimaal op het niveau van de vragen zijn de wetenschappelijke standaards niet zo neutraal als je zou willen. Het leuke van geschiedenis is nu dat je je eigen perspectief, je bril, je oogkleppen beter leert begrijpen. Je begint te schrijven aan een verhaal over keizer Constantijn, je herkent dat hij én heidens én christelijk was – en ineens begrijp je je moderne perspectief beter. Je vertrekpositie doet ertoe. Dit wil overigens niet zeggen dat we de subjectiviteit moeten aanvaarden: ik behoor tot degenen die menen dat we moeten blijven zoeken naar wegen om haar te overwinnen en bij sommige discussies lijkt de wil daartoe niet heel groot te zijn. Dan wordt het zelfonderzoek dat geschiedenis kan zijn, een goedkoop relativisme.
Nog iets anders: er zijn grote verschillen waarop historici hun werk doen. Oudhistorici benadrukken bijvoorbeeld steeds dat de auteurs van tweeduizend jaar geleden niet schreven voor eenentwintigste-eeuwers en dat het belangrijkste niet in de antieke teksten staat; als ik daarentegen spreek met mediëvisten merk ik dat zij veel meer vertrouwen hebben in de bronnen. Ander voorbeeld: in de discussie over de aanwezigheid van Caesar in Kessel werd duidelijk dat archeologen een andere visie hebben op wat een oudheidkundig bewijs vormt dan historici.
Politieke visies
Emmer stapt wel erg makkelijk over de diversiteit aan benaderingen heen. Hij zal de debatten toch wel kennen over de vraag of een oorzaak ligt in een individu of tevens in structuren? Hij zal toch wel weten dat in deze debatten de diverse standpunten samenhangen met politieke visies?
Dit alles gezegd hebbende: het is goed dat Emmer benadrukt dát er standaards zijn. Dat mag inderdaad wel in de krant. Ongeacht of u het met de hierboven ingenomen posities eens bent (er is immers debat): als iets vaker zou zijn uitgelegd dat geschiedenis een wetenschap is, zou in elk geval de oudheidkunde wat minder vaak geconfronteerd zijn geweest met ondeskundigen als Tom Holland en Marjoleine de Vos (klik hier voor een exceptioneel ongelukkig artikel). Door de methodologie niet meer te benadrukken, wekken oudheidkundigen de indruk dat er geen methode is en roepen ze over zichzelf af dat iedereen meent het beter te weten dan degenen die ervoor zijn opgeleid.
Jona Lendering is oudheidkundige, schrijft goede geschiedenisboeken (maar echt), heeft zijn eigen onderwijsinstituut en blogt dagelijks.
Jona Lendering, 16.01.2018 @ 08:15
3 Reacties
op 16 01 2018 at 09:11 schreef André de Raaij:
Het is absurd pretentieus te verkondigen dat bronnen maar naar één “wetenschappelijke” interpretatie kunnen leiden. Maar voor Emmer zal geschiedenistheorie een communistisch bedenkseltje zijn en daar heeft hij in al zijn objectiviteit niets mee te maken.
Steeds weer en steeds meer kun je concluderen: als mensen het over objectief zijn hebben, bedoelen ze “rechts”.
op 16 01 2018 at 09:23 schreef Jos den Bakker:
Heel interessant artikel en relevant.
Klein taaldingetje: in de laatste alinea staat “standaards” ipv “standaarden”
op 17 01 2018 at 10:57 schreef Ines:
Dat laatste lijkt iets algemeens te zijn tegenwoordig, zie bv al die mensen die denken dat ze na het lezen van een paar klimaatsceptische blogs meer weten over het klimaat dan klimaatwetenschappers. Of je die mensen bereikt met het uitleggen van methoden betwijfel ik.
Leuk artikel een interessante site