Rda al walidien
Hassnae Bouazza
Illustratie: Haddon Sundblom
Ik ben geboren op het platteland van Marokko. Mijn jeugd bracht ik spelend door. Ken je die Japanse tekenfilms waarin de kinderen grote ogen hebben en met open mond en grote glimlach door zonverwarmde velden rennen? Dat beeld, dat gevoel heb ik als ik terugdenk aan mijn jeugd.
God, wat was die onbezorgd. De hele dag spelen. Mama was druk op het land en ik vermaakte me als jong meisje met onze hulp, Abdou heette hij. Abdou nog wat, maar die nog wat kan ik me niet meer herinneren. Voor mij was hij Abdou. Mijn surrogaatvader. Nou ja, zo noemde ik hem toen natuurlijk niet, maar dat was hij wel. Ik werd meer door hem opgevoed dan door mijn vader die al in Nederland was en mijn moeder was altijd druk aan het werk. Hoewel, mijn moeder vertroetelde me wel altijd. Ik was het tweede kind, de eerste dochter en ze verzorgde me zodat ik er netjes uitzag. Ik kreeg henna in mijn haar en vlechtjes. Met de vlechtjes op de muilezel. Nog zo’n beeld dat ik voor me zie.
Mijn herinneringen aan Abdou zijn schaars, maar vrolijk en warm. Ik zie me nog zo achterop zijn ezel zitten. Misschien nam hij me mee naar de markt om wat van de oogst te verkopen, misschien gingen we naar moeder om te helpen. Ik weet het echt niet meer. Ik weet alleen dat ik blij was. Zo zie ik mezelf althans voor me. Blij. Een vrolijke, springerig meisje. Ja, dat was ik. Altijd buiten, altijd zongebruind, altijd spelen met vriendinnen en een huis vol familie.
Lange benen
En dan moet je nu even je ogen sluiten en je de plotse overgang voorstellen naar de regendruppels die tegen het raam slaan op het overgrote, kille Schiphol. Het contrast tussen de weidse velden, het dwarrelende stof van de rood-groene aarde, de warmte die tot laat in de avond voortduurde, het gezoem van de cicades en het enorme, vreemde, onbegrijpelijke Schiphol, de loopband die ons voortduwde en de lange, eindeloos lange benen van een meneer die ons begeleidde. Ik was zes toen we naar Nederland kwamen en op die leeftijd lijkt alles onbehapbaar groot. Dat is ook het enige wat ik me van die man kan herinneren. Zijn benen. Hele lange benen, in een mooie, strakgestreken pantalon met een vouw erin.
Die reis naar Nederland begon heel apart. Ik weet nog dat we, mijn moeder, drie broertjes en ik, in een auto zijn gestopt en dat opa ons naar het vliegveld reed. Het was een surrealistische ervaring. Als in een droom. Het was zo vreemd. Het was nacht en het regende en op een gegeven moment sloeg de motor van de auto af. Ik kan me mijn natte voeten nog herinneren. De auto was niet bestand tegen de stromende regen. Het tweede dat ik me herinner, zijn opa’s handen tegen het achterraam van de auto. Hij en de andere mannen die meereden – geen idee wie dat waren, maar de auto was kennelijk groot genoeg voor ons allemaal – duwden de auto voort tot de motor weer aansloeg.
Ik snapte er helemaal niks van. Voor het eerst in mijn leven was ik buiten ons dorp. Wat was er aan de hand? Waar gingen we heen? En waarom in het donker?
Het eerstvolgende dat ik me herinner, is dat ik wakker werd in het vliegtuig. Ik had geen idee waar we waren. Mijn moeder zat naast me en zei ‘slaapkop, je vader was hier net en hij heeft dit snoepje voor je achtergelaten.’ Ik moest huilen, ‘ik wil papa, waarom heb je me niet wakker gemaakt?’. Mama veegde mijn tranen af en zei dat het maar een grapje was. ‘Maar waar zijn we dan?’
‘We gaan naar papa toe’.
Wormen eten
Papa had een bord macaroni gemaakt voor ons. Alleen macaroni. Niks erbij. Geen saus, niks. Mijn moeders ogen gingen wijd open – ik herinner me dit zo goed en riep: ‘gaan we wormen eten?!’ Ze pakte de enorme schaal met macaroni en gooide die weg. ‘Ga dan lekker zelf wat maken’, zei mijn vader toen, ‘dáár is de keuken’.
Nou, zo begon ons leven in Nederland.
Die regen was een voorbode. Regen op de avond dat we vertrokken vanuit Marokko. Regen toen we aankwamen in Nederland. Ik wil niet ondankbaar klinken, maar ik miste Marokko. Ik miste het buitenleven, de warmte van de zon op mijn huid, de onbezorgdheid, mijn vriendinnen, de familie. Hier zat ik meestal thuis. Binnen. In een vreemd land waarvan ik de taal niet sprak. Ik was zes en moest naar school, maar daar wisten ze geen raad met me. Ik schreeuwde de boel bij elkaar: ‘ik wil naar mama toe’. Als ik daar nu aan terugdenk, vermoed ik dat ze het ‘mama-deel’ van die zin wel begrepen.
Ik ben toen teruggeplaatst naar de kleuterschool zodat ik kon wennen. Na verloop van tijd ging het beter, maar mijn moeder worstelde met haar gezondheid dus moest ik thuisblijven om haar te helpen en het huishouden te doen. Vanaf dat moment zat ik vaker thuis dan op school. Ik moet een jaar of tien, elf zijn geweest.
Uitgehuwelijkt
In het Marokkaans heb je een uitdrukking die stelt dat de goedkeuring van de ouders het allebelangrijkste is. Rda al walidien. Goedkeuring, zegen, noem het wat je wilt, maar waar het op neerkomt is dat je doet wat je ouders willen. Maak hen niet boos of verdrietig, want dan wacht je een noodlot.
Nu waren mijn ouders superstreng, dus gehoorzamen was sowieso het verstandigst, maar toch. Als ik er nu aan terugdenk, denk ik: waarom liet ik het allemaal gebeuren. Mijn zusje die geboren werd in Nederland was vrijer dan ik, zij heeft zich ook meer vrijgevochten, ze ging lekker naar school. Ze had een heel ander leven dan ik. Hoe dan ook: doe wat je ouders willen en dan komt alles goed, want zij weten altijd beter.
Oké…
Dus toen ik bijna dertien was en uitgehuwelijkt werd aan een jongeman die ik niet kende, deed ik braaf wat van me gevraagd werd. Het werd me droog medegedeeld: ‘je bent uitgehuwelijkt en het gaat dan en dan gebeuren.’
Oké…
Gegrilde kip uit de oven, vleesspiesjes en een salade. Dat had ik klaargemaakt de avond dat mijn aanstaande en zijn familie om mijn hand kwamen vragen. Ik mocht meteen laten zien dat ik een goede huisvrouw was die haar weg in de keuken goed kende. Kon mijn aanstaande meteen van mijn hand proeven.
Ik vond het superspannend allemaal. Mijn moeder legde een beetje uit wat er ging gebeuren, dat ik na het huwelijk bij hem zou gaan wonen, in West. Ik kan me nog goed herinneren dat mama me meenam naar de huisarts voor de pil, ze zei tegen me dat ik de pil elke dag moest innemen, omdat ik te jong was voor kinderen.
Mijn eerste indruk van mijn aanstaande? Dat waren zijn schoenen. Die vond ik zo grappig. Van die grote, kleurige Elvis Presley-schoenen.
Wat had je dan verwacht? Een uitgebreide analyse van zijn houding in ons huis en hoe hij de kip oppeuzelde? Ik was dertien. Alles werd voor me besloten. Je zult het moeten doen met zijn schoenen. Dat moest ik namelijk ook. Ik ving slechts een glimp van hem op toen ze weggingen en ik stiekem uit het raam keek.
Maagdenbloed
Er was een feest. Een huis vol bezoek. Ze zeggen dat je huwelijksdag de mooiste dag van je leven is en dat je die nooit vergeet. Nou, zo ver zou ik niet willen gaan. Het was een gewoon, traditioneel feest bij ons thuis. Mannen en vrouwen apart. God verhoede dat je de mannen en vrouwen samen feest laat vieren. Dat verstoort de orde.
Ja, sorry. Vergeef me mijn cynisme. Ik was dertien. Maar het feest was best leuk, hoor. Dat weet ik nog wel. Na de ‘bruiloft’ bleef ik nog een tijdje thuis wonen voor ik opgehaald werd door mijn man om met hem mee te gaan naar zijn huis. Hij was eenentwintig en ik dertien. Kinderen waren we.
O, en zijn vader woonde bij ons in huis.
‘Wat doe jij nou?!’ De eerste keer dat mijn man wilde vrijen, schrok ik me dood. Ik had dan wel de pil gekregen van mijn moeder, maar nooit wat gehoord over hoe dat zit tussen mannen en vrouwen. En hoe dat moet. En waarom het moet. Maar eerlijk? Mijn man was teder en geduldig. Wie zich al een beetje zat te verkneukelen op een boel geschreeuw en maagdenbloed, moet ik teleurstellen. Mijn eerste keer was heel fijn.
Jaah, jaah, ik weet het, de regels van mediacratie schrijven voor dat je op het gevoel moet werken van mensen, tranen eruit persen, trauma’s inzetten voor wat sympathie en zuchten vol medeleven.
Het spijt me. Het was fijn.
En ja, we waren kinderen. Sommigen spelen doktertje, wij speelden man en vrouw en dat deel, het man en vrouw-deel in onze kamer, in ons bed, als de deur gesloten was, was fijn. Teder. Liefdevol. Warm.
Stiefmoeder
Buiten die deur van de slaapkamer was het andere koek. Mijn schoonvader ontpopte zich als de stiefmoeder uit Assepoester. Niks kon ik goed doen. Nu moet ik ook wel toegeven dat al mijn kookkunsten opeens waren verdwenen toen ik naar mijn mans huis ging – het eten smaakte niet, ik leek alles verleerd te zijn.
Maar dat was nog niet het ergste: dat was mijn schoonvader. Die haalde er plezier uit om de boel te saboteren. Dus dan had ik net het hele huis schoongemaakt en hop, dan gooide hij wat aarde van de plantenbakken op de grond om vervolgens stennis te schoppen over het vuile huis. Ik overdreef niet toen ik hem vergeleek met de boze stiefmoeder uit Assepoester.
De beste man is overleden, dus geen kwaad woord over hem, maar dit is wat hij deed, daar kan ik verder ook niet zoveel aan doen. We mogen er best grapjes over maken. Dat je dus een dertienjarig meisje het huis ziet schoonmaken en dat je dan denkt, ‘hé, laat ik eens wat potgrond op de grond gooien. Potgrond. Hoort op de grond, toch?’
Zo sleet ik mijn huwelijkse leven. Mijn man zag ik weinig, alleen ’s avonds. Hij had kennelijk ook niet zoveel zin in zijn vader. Ik kwam verder niet buiten, dat mocht niet. Mijn ouders zag ik alleen als zij op bezoek kwamen of als wij uitgenodigd werden bij hen. Mijn nieuwe thuis was een kille kooi. Mijn slaapkamer de enige ruimte waarin ik wat liefde voelde als mijn man er was. Daarbuiten moest ik het met mijn schoonvader doen.
Als mijn brood bijvoorbeeld niet was gelukt, pakte hij het brood en ging hij helemaal met de tram van West naar Oost waar mijn ouders woonden om dan bij mijn vader te klagen: ‘kijk eens wat je dochter heeft gedaan. Noem je dit brood?’
Ik was dertien. Der. Tien.
Grijpgrage handjes
Op een gegeven moment hield ik het niet meer vol en glipte ik, toen mijn schoonvader even niet op lette, naar buiten en ging naar mijn ouders.
Mijn vader vond dat ik me niet moest aanstellen en bracht me terug.
Een half jaar later vluchtte ik weer nadat mijn schoonvader zich herhaaldelijk aan me had vergrepen ‘Safi’. Dat was het bondige antwoord van mijn vader. Safi. Klaar. Genoeg. ‘Als hij aan je zit, houdt het op.’
En zo kwam na anderhalf jaar een einde aan mijn huwelijk. Met hetzelfde gemak als waarmee ik was uitgehuwelijkt.
Safi.
Mijn man en zijn schoonvader zijn nog wel een paar keer bij ons langs geweest om de boel te lijmen, maar ik wilde echt niet meer. De grijpgrage handjes van mijn schoonvader waren mijn beste argument.
Safi.
Omdat ik zo jong was, hadden we geen officieel huwelijk afgesloten, maar het alleen religieus beklonken, dus ik was net zo snel gescheiden als ik getrouwd was geweest.
Safi.
Er hoefde niks geregeld te worden. Ik kon gewoon weer bij mijn ouders intrekken.
Safi.
Dramatische ervaring
Ik was weer thuis bij mijn moeder, broers en zusje. Na anderhalf jaar kwam er een nieuwe man op mijn pad. Of beter gezegd, op mijn vaders pad. Rda al walidien, weet je wel. Ik was zestien toen ik hoorde dat een neef van mijn vader om mijn hand had gevraagd. Hem kende ik wel, hij kwam wel eens op bezoek als hij in Amsterdam was. Een lange, knappe man, kapitein op een schip waarmee hij de wereld rondreisde. Jaah, Samira zag deze man wel zitten. Zozeer zelfs dat ik spontaan in de derde persoon over mezelf praat.
Ik was zestien en vond hem leuk. Dat ik gescheiden was, deerde hem niet. Maar mijn moeder wilde het niet. Ze was ziek en ze gunde me mijn jeugd na die eerste dramatische ervaring. ‘Dan zeg ik gewoon nee tegen papa’, stelde ik haar gerust, maar mijn antwoord vergrootte alleen maar haar paniek: ‘als je dat tegen je vader zegt, gaan we er allebei aan.’ Mijn vader was echt heel erg streng en zijn woord was wet, of we het wilden of niet.
Ik bedoel, allemaal leuk en aardig, dat rda al walidien, maar mijn vader vertrouwde daar echt niet op, die probeerde je niet te overtuigen of met zoete woorden over te halen, hij deed wat hij wilde of je het ermee eens was of niet.
God hebbe zijn ziel. Geen kwaad woord over de doden.
Terwijl de huisarts naar binnen ging voor mijn zieke moeder die kapot ging van verdriet, liep ik met mijn vader naar buiten richting de auto om naar Marokko te gaan voor mijn tweede huwelijk. Voorin zaten mijn vader en een vriend en ik zat achterin naast een grote televisie die mee werd genomen. De televisie nam alle plaats in, ik zat weggedrukt in het hoekje en leunde af en toe tegen de televisie om wat te slapen. Drie lange dagen lang onderweg naar Marokko.
Eerlijk? Ik vond hem echt leuk, dus ik zag een leven met mijn kapitein wel zitten. Maar zijn familie niet. Die hadden het niet op ‘afgelikte boterhammen’. Zestien jaar en al weggezet worden als afgelikte boterham.
Rda al walidien.
Mijn vlam wilde me per se wel, maar de ruzie in zijn familie liep zo hoog op dat hij het uiteindelijk opgaf. Familie van Kapitein: 1 – Afgelikte boterham: 0.
Mijn vader was natuurlijk beledigd. ‘Hoezo dan!’ ‘En mijn dochter!’ ‘En ik zal!’
Voor het eerst in bed
‘Hallo, ik ben Samira, aangenaam.’
Mijn tweede man zag ik voor het eerst in bed tijdens onze huwelijksnacht. Mijn vader kende iemand en die kende weer iemand anders die weer een zoon wist die wel met zijn dochter wilde trouwen. Want zijn dochter was toch zeker wel gewild! En hij was zeker niet van plan om de reis naar Marokko niet te benutten en dus dropte hij me de avond van de bruiloft bij mijn schoonfamilie die ik niet kende en vertrok nog diezelfde nacht naar Nederland.
‘Hallo, ik heet Hakim’.
We zagen elkaar letterlijk voor het eerst in bed. Gaven elkaar een hand. Hallo. Hallo.
Daar lagen we dan.
Ik was over mijn toeren. In een vreemde omgeving, ik miste mijn moeder en lag in bed met iemand die ik nooit eerder had gezien. Wel een knap iemand, dat moet ik bekennen.
Raar is dat, hè, hoe de hersenen werken. Ze registreren het verdriet, het gemis, de pijn en ergens tussen al die wirwar van emoties, is er ergens ook nog een lichtje dat gaat branden: zo van, ‘hallo daar. Ja, de situatie is totaal ruk, maar godsamme, hij is wel lekker, zeg.’
Ik ken natuurlijk de horror-verhalen van ‘droog-erin-duwers’, van die rauwdouwers die erin en eruit gaan, die alleen aan zichzelf denken, die lozen en ervan af rollen, die de vrouw als een gat zien en niet als aantrekkelijk wezen dat ook genot kent, van die bruten die denken dat het zondig als een vrouw geniet, van die hufters die hardheid verwarren met mannelijkheid, van die schoften die genot halen uit jouw pijn.
Maar in bed heb ik het getroffen. Ook Hakim was teder en lief.
Zestien jaar, voor de tweede keer getrouwd in een omgeving die ik niet kende, waar ze een dialect spraken dat ik niet verstond. Máár… de seks was goed.
Romantische dagen
Je gelooft het vast niet, maar ik was dolgelukkig in Marokko. Natuurlijk, ik miste mijn moeder intens, maar het leven op het platteland bracht me weer terug naar mijn jeugd. Mijn man was lief, we hebben hele mooie, fijne romantische dagen gekend. Na een jaar werd ons zoontje geboren, ik had een schat van een schoonmoeder en schoonzus die me op handen droegen en eigenlijk ook opvoedden. Ik leerde zoveel van hen: de taal spreken, koken, alles. Ze hielpen me met de geboorte van mijn zoon en later mijn dochter.
Er was wel een maar. Natuurlijk was die er. Een flinke adder onder het gras was de vrouw van mijn zwager. Die mocht me niet.
Toen mijn man zonder werk kwam te zitten, ging het steeds slechter: de vrouw van mijn zwager wilde ons niet in huis hebben, ze wilde niet dat we op kosten van haar man, de broer van mijn man, aten en dat ging van kwaad tot erger. Ze beschuldigde me er zelfs van met haar man te hebben geslapen. Ik bedoel, hallo daar. Ik zei net toch dat de seks tussen mijn man en mij goed was?
Die vrouw was als een donkere wolk in ons bestaan. Mijn man trok het niet meer, hij vluchtte uit huis en liet mij en de kinderen achter. Ik stond er weer alleen voor. Zo lief als mijn schoonmoeder en schoonzus waren, niemand kon de vrouw van mijn zwager aan. Ze deinsde nergens voor terug. Als we aan tafel zaten om te eten, pakte ze doodleuk het brood van mijn kinderen af.
Ruim een jaar was hij weg. Hakim was verdwenen en niemand wist waarheen. Tot mijn schoonmoeder hem ging opzoeken in de grote stad. Je ziet het weleens in films, hè, van die moeders die het zat zijn en het heft in eigen hand nemen, sluier om, geld in de buidel en naar de stad, op zoek naar de zoon. Zo ging het ook bij haar.
Na een aantal weken kwam ze terug. Met mijn man.
Koffers vol kleren
‘Ga jij dan naar Nederland, dan blijf ik hier met de kinderen en dan stuur jij ons geld.’ Ik hoor het hem nog zeggen. En ik hoor mezelf ‘oké’ antwoorden. Om de impasse te doorbreken moest een van ons naar Nederland en logischerwijs was ik dat. Het idee, dat ik mijn kinderen zou achterlaten vrat aan me, maar na jaren ploeteren wist ik ook dat Nederland de oplossing was.
En dus ging ik. En bleef ik. En bleven mijn zoon en dochter bij hun vader. Mijn dochter was amper een jaar oud. Het was hartverscheurend. Ik begon als een gek te werken zodat het mijn kinderen aan niets zou ontbreken. Al mijn geld stuurde ik naar hen toe en iedere zomer bezocht ik mijn kinderen met koffers vol nieuwe kleren en speelgoed. Maar het verdriet van het gemis en het schuldgevoel kon ik niet wegkopen met speelgoed. Die drukten zwaar op me.
Eerst kwam mijn man.
En na zeven jaar kon ik eindelijk mijn kinderen overhalen. Gedoe, geregel, advocaten, overdag en ’s avonds werken om genoeg te verdienen en toen was het eindelijk zover. Kon ik mijn zoon en dochter eindelijk weer dichtbij me hebben.
Eenentwintig was ik. Moeder van twee en met een man die ik eigenlijk niet meer zag zitten, maar we hadden een gezin en je wilt toch je best doen.
Leven verpest
Als hij niet zo slap was geweest, had hij ons kunnen onderhouden, maar alles kwam op mij aan. Ik werkte non-stop om ons leven hier veilig te stellen. Ik maakte overuren, volgde opleidingen, alles voor mijn kinderen. ‘We herkennen je niet meer’, zei mijn moeder eens tegen me.’Je bent veranderd’. ‘Dat klopt’, antwoordde ik, ‘ik ben moeder geworden’.
Het moederschap veranderde me van een mak, volgzaam lammetje in een strijdbare leeuwin. Dat en mijn zelfstandigheid. Geld verdienen verandert je ook. Het geeft je onafhankelijkheid en maakt je zelfverzekerd. Ik hoefde niet langer mijn hand op te houden, ik onderhield mezelf en mijn gezin. Niemand hoefde me ook maar iets wijs te maken, ik wist inmiddels zelf wat het beste was voor mij en mijn kinderen.
‘We herkennen je niet meer’. Ik herkende mezelf niet meer. Er kwam een vechtlust en een leergierigheid in me naar boven die ik nooit had verwacht. Ik werd gretig, wilde werken, hogerop komen, studeren, certificaten halen. Het verlegen kuikentje dat de school bij elkaar schreeuwde, was veranderd in een volwassen vrouw met ambitie gedreven door een immense liefde voor haar kinderen.
Strijdbare leeuwin
‘Je hebt mijn leven verpest’.
Hoooooo.
– ‘Ik heb je leven verpest?’
Het maakt niet uit hoe knap je bent als man, hoe teder in bed. Als je een ruggengraat hebt als een slap elastiek en niet het karakter om de verantwoordelijkheid te nemen voor je leven en keuzes, maakt dat je extreem onaantrekkelijk. Afstotelijk zelfs.
‘Je hebt mijn leven verpest’, zei hij tegen me. Na zestien jaar huwelijk waarin ik hem en onze kinderen naar Nederland had gehaald, ik de eerste jaren hem had onderhouden en hem daarna onvoorwaardelijk steunde in al zijn wensen en dromen, was ík degene die zijn leven had verpest.
‘Je hebt mijn leven verpest’.
Nou, dat kunnen we makkelijk verhelpen.
‘Je bent veranderd, we herkennen je niet meer’. Zeker weten. Ik pik helemaal niks van niemand meer. De dag dat ik hem de deur wees, voelde het alsof een koele, frisse bries door mijn krullen waaide. De wind door mijn haren – je voelt het als de wolken plaatsmaken voor het warme zonlicht, je voelt het op je huid, ook al heb je je ogen dicht. Kippenvel. Mijn schouders voelden licht.
Onstilbare honger
Drieëndertig was ik. Alleenstaand moeder. Fulltime werker. Ik verdiende goed, had een fijn leven met mijn kinderen.
‘Ik weet een leuke man voor je’, zei mijn moeder op een dag. ‘Neeh mam, dat kennen we nu wel. Ik wil niemand.’
Tien jaar later, ik was drieënveertig, mijn kinderen waren al uit huis, kwam ik hem tegen. De man aan wie mijn moeder me had willen koppelen. Een gevoel dat ik na mijn kapitein, die niet de mijne mocht zijn, niet meer had gekend. Dat alles opslokkende gevoel. Dat gevoel dat je alles aankunt, dat je aantrekkelijk bent, dat de wereld er mooier uitziet, de zon net wat warmer schijnt en je die onstilbare honger hebt naar die ene bij wie je elke minuut wilt zijn en elke centimeter van zijn lichaam met je lippen wilt verkennen. Dát gevoel. En dat dan maal twee. We waren op slag verliefd.
Dertig jaar na mijn eerste huwelijk, werd ik verliefd en trouwde uit liefde. Ik had me geen betere man kunnen wensen. Mijn kinderen zijn dol op hem. Mijn moeder lacht me vast toe vanuit de hemel.
Ik ben gezegend.
Deze monoloog is geschreven voor het Stadslab van Frascati waarin schrijvers op zoek gaan naar onbekende en onvertelde verhalen in de stad onder de titel De (On)Vertelde Stad. De monoloog werd vorig jaar door Khadija El Kharraz Alami voorgedragen voor publiek tijdens twee avonden in Frascati en onlangs nog eens voorgelezen voor Frascati radio door Soumaya Ahouaoui met nagesprek met acteur Sabri Saad al Hamus.
Hassnae Bouazza is schrijver, journalist en televisiemaker. Bekijk hier de documentaire ‘De Klas van 94′, die ze samen met historicus Nadia Bouras maakte. Ze was ook eindredacteur van en regisseerde Femke Halsema’s serie Seks en de Zonde, schreef een boek over Arabieren, Arabieren Kijken. En ze heeft haar eigen hedonistische site, Aicha Qandisha.
Hassnae Bouazza, 08.12.2020 @ 10:45