Lissabon (1): afscheid van het zomerlicht
Peter Breedveld
Lissabon heb ik al willen zien toen ik voor het eerst de film Farewell to the Summerlight zag, een waanzinnig, echt achterlijk mooi gecinematografeerde (door Yûji Okumura) rolprent uit 1968 van Yoshishige Yoshida over een man die een vrouw achterna reist, door heel Europa heen, van Portugal tot Spanje, Frankrijk, Zweden, Rome en ook Amsterdam.
Ze hebben volstrekt onnatuurlijke, gestileerde gesprekken tegen het decor van de steden en landschappen waar ze doorheen dwalen. Het is zeg maar een intellectuele versie van Lost in Translation, maar dan andersom. In plaats van westerlingen in een voor hen bevreemdende Tokiose omgeving zijn het Japanners tegen een Europese achtergrond die zelfs voor Europese kijkers af en toe onaards aandoet. De fascinatie van de filmers voor de lege platte vlaktes, de molochs van stenen bouwwerken in rood zonlicht, de minimalistische architectuur, de stilte, zelfs in dichtbevolkte steden (Japan is een kakofonie), spat er vanaf.
Vooral de scènes in Lissabon, waar de film begint, vind ik prachtig. Brede trappen die in het water eindigen, een soort van burcht die in zee staat, een ouderwetse tram die door een hele lange, zeer smalle, zeer steile straat omhoog klimt, ik heb dat altijd al eens met eigen ogen willen zien.
Sombere Portugezen
Reden dat ik pas nu voor het eerst in Lissabon was, is dat ik weleens eerder in Portugal geweest ben, in de Algarve, en ik vond het daar helemaal niet leuk. Ik was vanuit Spanje gekomen en zodra ik de grens over was, werd meteen alles vervallen en grauw, en de Portugezen vond ik nou ook niet echt de grootste lachebekjes die ik ooit had meegemaakt. De politie vond ik ronduit creepy, iedereen was tegen het sombere aan. Een totaal contrast met de uitbundige Spanjaarden.
Een van mijn zoons, die regelmatig naar Portugal gaat en het er blijkbaar uitstekend met de plaatselijke bevolking kan vinden, vertelde me dat de Brazilianen, die in Portugal wonen, over de Portugezen zeggen dat als je ze vraagt hoe het gaat, ze antwoorden: “O, gaat wel”. Dat schijnen die Brazilianen vreselijk grappig te vinden.
Nu moet ik zeggen dat dit ook voor de Portugezen in Lissabon opgaat. Lissabon bruist zeg maar ook niet. De Lissabonezen zijn geen chagrijnige mensen, integendeel, ze zijn zeer vriendelijk en ze lachen echt wel, maar de hele stad lijkt een monument van de melancholie. Dat de Fado, die ik altijd als een soort gereformeerde versie van de Bossa Nova heb beschouwd (geen wonder ook dat de Fado een jaar of twintig geleden een enorme hype was in Nederland) hier vandaan komt, lijkt mij een natuurlijke gang van zaken.
Ondraaglijke zomerhitte
Eigenlijk waren Hassnae en ik van plan deze zomer weer naar Oost-Azië te gaan, Japan en misschien een paar dagen Hong Kong eraan vast, maar het vooruitzicht op weer die ondraaglijke zomerhitte van Tokio weerhield ons. Ik stelde Lissabon voor, maar voor het geval ik me er ongelukkig zou voelen (ik ben ontzettend gevoelig voor sombere mensen, binnen drie dagen ben ik zelf aan het googelen naar de meest pijnloze manier van zelfdoding) opperde ik het plan om vanuit Lissabon ook een paar steden te doen in Spanje, in Extremadura, die ik nog niet had gezien. Bij wijze van nooduitgang, zeg maar. Zo gezegd, zo gedaan.
Maar ik ben echt dol op Lissabon. Het is een mooie stad, en het verval hier en daar maakt alles alleen maar mooier. De mensen zijn vriendelijk, ze zijn echt heel plezierig in de omgang. Het eten is er waanzinnig goed, je kunt praktisch overal lekker eten, het is net Tokio, wat dat betreft, en overal op straat hoor je goede muziek. De straatmuzikanten van Lissabon, die zijn echt something else. Je hebt de neiging overal te blijven staan om te luisteren en er is voor ieder wat wils: klassiek, Fado, pop, en allerlei Zuid-Amerikaans aandoende folk-jazz-muziek.
En het barst er van de elegante vrouwen. Veel zwarte vrouwen ook. Ik geloof niet dat ik in een Europese stad, behalve Rotterdam en Amsterdam misschien, zoveel zwarte vrouwen heb gezien.
Ongeletterd apenland
En er is veel te zien in Lissabon. De stad heeft geen Eiffeltoren of Notre Dame, op souvenirs staat altijd óf een sardine, óf dat authentieke trammetje van hierboven, maar ze is wel bezaaid met bijzondere historische monumenten, en de architectuur, de oude en de moderne, is vrij spectaculair. Meteen als we ons hotel in de Bairro Alto, de oude wijk, verlieten zagen we, hoog boven de stad, op de top van een berg, al het Moorse fort dat in Iberië het keurmerk van de authentieke Spaanse of Portugese stad is. Dat hebben we als eerste bezocht. Het heet het Castelo de São Jorge en is een groot fort, maar als je, zoals wij, zoals ik in elk geval, al door tig forten in Spanje hebt gelopen, die sowieso allemaal nogal pover afsteken bij de Alhambra, krijg je wel erg vaak een déjà vu-gevoel.
Het mooie van deze forten is echter dat ze altijd op het hoogste punt van de stad staan, waardoor je meestal spectaculaire uitzichten over de omgeving hebt. Kijk, hier.
En natuurlijk mag het standbeeld niet ontbreken van het riddertje dat de zandnegers heeft teruggejaagd naar hun ongeletterde apenland:
Teleurstelling van God
Niet ver van dit fort staat de kathedraal van de stad en het is een groot, donker gedrocht van steen, een somber hol, maar toevallig vind ik het wel één van de mooiste kathedralen die ik gezien heb. Niks mis met de pracht en praal en de verfijnde kunst die je meestal ziet in kathedralen, maar deze is een ode aan de teleurstelling van God in ons, de mensen. Er is niks te lachen, we kunnen maar beter nederig dankbaar zijn en ons schamen voor onze onverbeterlijkheid, dat lukt nergens beter dan in dit donkere hol, met aan het eind toch nog wat licht, maar het is licht dat voor ons onbereikbaar is.
Na deze vernederende ervaring besloten we onze inwendige mens eens lekker uitbundig te feteren, want in de hel kan dat niet meer.
Restaurants, die zoekt Hassnae altijd uit. Die weet binnen een dag nadat we besloten hebben waar we naartoe gaan, waar je daar het beste kunt eten. We gingen lunchen bij Bairro do Avillez van chef Jose Avillez. Het gebouw is een Kafkaeske ervaring, want van de buitenkant ziet het er uit als een bescheiden restaurant, maar achter de voorgevel huist een enorm complex van gangen en trappen en ruimtes die allemaal een ander restaurant van Avillez behuizen: fine dining, tapas, vis en zeevruchten, kaas en vleeswaren en een Peruaans restaurant. Wij besloten tapas te doen. Hier is een impressie van het tapasrestaurant.
De gerechten waren subliem. Bijvoorbeeld octopus met kimchi-saus en zoete aardappel:
Tonijn met pijnboompitten en Portugese polenta:
Maar het lekkerst vond ik de hoorntjes met horsmakreel met pickles en gerookte mayonaise. Fuck, wat een geniaal gerechtje!
Skeletten en mummies
De volgende dag hebben we als eerste de Convento do Carmo bezocht, een veertiende-eeuws klooster dat in 1755, op Allerheiligen, flinke schade opliep door een zware aardbeving en sindsdien kennelijk nooit meer is hersteld. Van de kerk van het klooster zijn de zijmuren nog over en wat hoge kruisbogen, die je vanaf de andere kant van de stad al overal bovenuit ziet steken.
In een bijgebouw van het klooster, dat wel intact is gebleven, is een archeologisch museum gevestigd. Daar staan een paar interessante beelden en sarcofagen:
Ik zweer het: die ridder hier direct boven, die zou zo door Mike Mignola kunnen zijn ontworpen, de tekenaar (en schrijver) van Hellboy. Die Klare Lijn, dat minimalisme, en het mystieke eraan, het spookachtige. Vintage Hellboy.
Er staan ook wat archeologische vondsten uit de Portugese koloniën. Het fascinerendst daarvan zijn twee Peruaanse mummies:
Ik vind het eigenlijk niet kunnen, dode mensen uit hun graf halen en tentoonstellen, maar ik vind het ook altijd het spannendste dat er is. Skeletten en mummies, ik kan niet ophouden ernaar te staren.
Dit is de achterkant van het klooster:
Hier is een leuke panoramafoto van het uitzicht vanaf die plek.
Lekker gebakje
Hierna besloten we naar de wijk Belém te gaan, waar een heleboel moois te zien is: Een klooster, het Mosteiro dos Jerónimos, twee musea voor moderne kunst, en de Torre de Belém, dat fortachtige ding in het water, waar ik het eerder over had. Ik wilde lopen, want dat wil ik altijd. Hassnae zei dat ik gek was, dat zegt ze altijd, maar lopend zie je meer. Na twintig minuten lopen, waarin we inderdaad veel gezien hebben, moest ik toegeven dat de afstand te groot was en namen we een taxi. Wel blij dat ik dit gebouw nog gezien heb. Geen idee wat het is, maar ik vind het lekker ouderwets modern:
In Belém werden we afgezet bij de Torre de Belém. Eindelijk zag ik dat fascinerende ding uit Farewell to the Summerlight in het echt. We hebben er omheen gelopen en het van alle kanten gefotografeerd. We zijn er niet ingegaan want er stond een rij toeristen van hier tot Tokio. Mijn God, zo’n lange rij had ik nog nooit gezien. De mensen stonden ook gewoon in de brandende zon en dat doe ik nooit, dan vlieg ik in de fik.
We besloten daarom naar de Mosteiro dos Jerónimos te gaan. Daar stond zo mogelijk een nog langere rij toeristen. Jezus, zoveel toeristen heb ik nog nooit ergens gezien. In de Bairro Alto zijn er bij lange na niet zoveel. Kennelijk gaan ze bijna allemaal naar Belèm om daar braaf in de rij te staan waar de Lonely Planet zegt dat het moet.
Er is bijvoorbeeld in Belèm ook een bakkerij van de beroemde Pastéis de nata, inderdaad een erg lekker gebakje dat bestaat uit een schuitje van koek met roomvulling onder een gecaramelliseerd laagje, die in de Lonely Planet staat en waarvoor de toeristen dus ook een echt surrealistisch lange rij vormen, terwijl je die dingen overal kunt kopen, en vaak lekkerder (heb ik gelezen). Je ziet de toeristen allemaal lopen met een klein papieren tasje van die bakkerij.
Nu zie je toeristen overal natuurlijk dezelfde bezienswaardigheden bezoeken en dezelfde restaurants en winkels aandoen die door hun reisgidsen worden aangeprezen, maar ik heb nog nooit ergens ter wereld, en ik ben al op best veel toeristische plekken geweest, nergens heb ik zulke schaapachtige toeristen gezien met zo’n klakkeloze kuddementaliteit als in Lissabon, en dan vooral in Belém.
Ramen uit Tokio
Dat klooster hebben we dus ook overgeslagen. Aan dat klooster zit een kerk, toegankelijk via het klooster maar ook met een eigen ingang, pal om de hoek, en daar konden we zo naar binnen. Het is de Igreja Santa María de Belém en ze is erg mooi. Vasco da Gama ligt daar begraven en ook Camões, die ken ik alleen van Slauerhoff. Hier is zijn graf:
Na die kerk hadden we het warm en waren we moe en besloten we terug te gaan naar de Bairro Alto, waar we een restaurant hadden gezien dat ons lekker leek. Dat serveerde een prettig geprijsd menu van traditionele Portugese gerechten met een moderne twist. Lekker, maar niks hemelbestormends. Daarna hebben we oesters gegeten in weer een ander restaurantje annex delicatessenwinkel dat/die we eerder hadden gezien.
En zo liepen we wat te dwalen door de Bairro Alto (“Ik heb geen zin om doelloos rond te lopen”, zegt Hassnae altijd maar doelloos rondlopen is MY ABSOLUTE FAVORITE IN THE WHOLE WIDE WORLD!) toen mijn oog viel op een pand aan de overkant van een plein en daar stond ‘Afuri’ op. Ik zag meteen dat woord ‘Afuri’ en ik moet daarbij zeggen dat ik kippiger ben dan de kippigste kip, ik ben praktisch blind zonder bril, althans wat ver kijken betreft, want lezen kan ik weer niet mét bril. Maar die letters ‘Afuri’ zag ik meteen, ze stonden me daar brandend te roepen.
Ik zei tegen Hassnae: “Kijk! Daar!” Ze zei: “Wat? Waar? Ik zie niks!” Ik zei: “AFURI!” Daar staat AFURI! Afuri! Dat kán helemaal niet!
Ik liep er naartoe en buiten stonden een vrouw en een man wat te roken. Ik vroeg ze wat dat woord betekende. “Het is een Japans restaurant uit Tokio”, zei de vrouw, “vanavond hebben we een “soft opening“. Ik had geen idee wat dat was en vroeg: is dit de Afuri uit Tokio? Met de verrukkelijkste ramen van de hele wereld, met die kippenbuillon met yuzu en chilipepers erin? En die perfect gekookte noedels, al dente, met die bonussen die maar niet ophouden, zoals daar zijn het stuk geroosterde varkensvlees, de norivellen en het ei, dat precies tussen hard- en zachtgekookt in zit, SERIEUS?” Ze zei “Ja, ja, en we hebben ook Japanse whiskey.” Ik zei: “Dus het is zelfs nog BETER dan in Tokio!” Ze moesten erg lachen. Ik was opgewonden, en ook wat beduusd. Dit was, zeg maar alsof ik ergens de hoek omgelopen was en opeens in Tokio was terechtgekomen, een winkel was binnengestapt en me opeens in een Japanse 7/11 bevond.
Ik beloofde die avond te komen, ze zeiden: “we wachten op je!” En wat er die avond gebeurde, dat leest u in de volgende aflevering.
Is het Vrije Woord u écht lief? Help me dan met een financiële bijdrage. Deze website wordt elke dag bedreigd door de virtuele knokploegen van Domrechts, malafide Nederlandse journalisten en zelfs door de vicepremier. Steun Frontaal Naakt. Doneer aan de enige dwarsdenkende, onafhankelijke site van Nederland. Stort wat u missen kunt op rekeningnummer NL59 RABO 0393 4449 61 (N.P. Breedveld, Rabobank Rijswijk), SWIFT BIC RABONL2U o.v.v. ‘Frontaal Naakt’. Lees hier waarom dat niet met PayPal kan, maar steunen via Patreon kan weer wel. Nog liever heb ik dat u op Frontaal Naakt adverteert of mij inhuurt. Mail mij.
Peter Breedveld, Reizen, 26.08.2018 @ 11:40
1 Reactie
op 26 08 2018 at 11:44 schreef Peter:
De pedanterik uithangen? Leesfrontaalnaakt@gmail.com.