Lale Gül vertelt veel en toont weinig
Jos Joosten
Illustratie: Fidus.
Een van de mooiste en knapste verhalen uit de naoorlogse Nederlandse literatuur is ‘De achtste plaag’ van Jan Wolkers (dat met die kip, ja). We zien hoe een jonge zoon in een verstikkend protestants milieu, ergens kort voor de Tweede Wereldoorlog, eerste Paasdag beleeft. Het is een ambachtelijk topstukje, dat het kunnen van Wolkers op zijn best toont. De verhaallijn is eenvoudig: het verhaal gaat over de wederwaardigheden van de jonge ik-figuur, die, juist op deze kerkelijke feestdag, in opstand komt tegen de kerk en beklemmende tradities van zijn ouders (en vooral: zijn vader), chronologisch en circulair verteld (het begin en einde zijn dezelfde plaats). Het is een vertelling over een afrekening in het geloofsmilieu, van een zoon die de religieuze dwang van zijn vader niet meer accepteert. Maar het verhaal is breder te interpreteren, en ook daar zit hem het knappe in: elk detail (ook dat met die kip, ja) is te duiden als deel van een universelere betekenis, de eeuwige strijd tussen nieuw en oud, dat van het onherroepelijk verdwijnen van het oude ten voordele van het nieuwe, een tijdloos verhaal van de cirkelgang van dood en nieuw leven.
Een ander bewijs van Wolkers’ technische vernuft zit in de schets van zijn personages. Het is duidelijk bij wie de sympathie van de auteur ligt, namelijk bij de opstandige zoon. Maar fraai is dat, zelfs door diens ogen, ook drijfveren, ergernis en verbeten teleurstelling van (met name) de vader zijn vast te stellen. Het moment, bijvoorbeeld, waarop de vernederde vader op zoek naar steun zijn vrouw stevig tegen zich aan drukt.
Nazaat van Wolkers
Van ‘De achtste plaag’ zou je goed een schema kunnen maken aan de hand van Greimas’ klassieke actantiële model: door de rol van subject van zoon naar vader te verleggen, krijg je bijvoorbeeld een heel nieuwe constellatie (van ‘helpers’ en ‘tegenstanders’), die aan het verhaal een extra dimensie verlenen.
Lale Gül wordt door haar strijd tegen haar fundamentalistische familie wel als nazaat gezien van auteurs als Wolkers. Maar met de thematiek, moet je vaststellen na lezing van haar nieuwe roman Ik ben vrij, houdt de vergelijking op. Gül heeft niets van de compositorische virtuositeit van Wolkers. Het multiperspectivische of enige thematische gelaagdheid ontbreken. We lezen het, vaak tamelijk ongenietbaar monomane, verhaal van het wedervaren van Lale Gül sinds haar debuut, één-op-één verteld, zonder enige compositorische, stilistische of literaire brille.
Domme mensen
De rode draad van Güls nieuwe roman is mooi gevonden: ze vertelt haar verhaal aan een psychiater bij wie ze in therapie gaat. Het biedt haar de gelegenheid om alles te vertellen wat haar overkwam sinds publicatie van haar debuut Ik ga leven in 2021. Technisch is dat een handige greep om het boek te voorzien van een rode draad, maar het is meteen de achilleshiel: de toch al niet geringe dosis zelfbeklag, zelfverheerlijking en zelfpromotie wordt hier nauwelijks nog gefilterd. De andere hoofdstukken zijn al evenzeer vooral ‘the world according to Gül’, en die wereld is bepaald ééndimensionaal. Je hebt Lale Gül. En je hebt iedereen en alles daarbuiten:
Wat is dit voor verdomde wereld? Waarom ben ik verplicht de wereld te delen met bekrompen en domme mensen?
Nederlandse en Turkse Turken, gelovige islamieten, progressieve Nederlanders, haar eigen familie: allemaal dom. (Ik moest, al lezend, regelmatig denken aan een gevleugelde verzuchting van mijn eigen grootvader, getergd door zijn wijsneuzige kroost: ‘Je vraagt je af: hoe komt zo’n domme boerenlul als ik toch aan zulke slimme kinderen?’) De docente op de Koranschool is ‘niet snugger’; over haar leeftijdgenoten: ‘Ik vind sowieso mijn generatiegenoten vrij… kinderachtig. Onserieus. En naïef. En verwend. En niet realistisch.’; over de (islamitische) vragensteller tijdens een forum: ‘Dit is zo’n man van wie ik niet weet of hij in de ggz thuishoort, of gewoon dom is’; de organisatrice die om principiële redenen een uitnodiging voor een literatuurfestival intrekt is ‘een domme kut’; wanneer een islamitische vrouw tijdens een docentencongres het oneens is met Gül is haar eerste ingeving: ‘Ik weet even niet hoe ik moet reageren op zoiets doms.’
De vraag die zich opdringt bij de laatste voorbeelden is hoe die zich eigenlijk verhouden tot het, so wie so nogal uitgekauwde, motto van ‘Ik ben vrij’, dat (ook) Gül ten onrechte toeschrijft aan Voltaire: ‘Ik verafschuw wat u zegt, maar ik zal uw recht om het te zeggen met mijn leven verdedigen.’ Kennelijk geldt dit adagium alleen voor wat Gül de wereld te zeggen heeft en niet omgekeerd ook voor mensen die over sommige zaken anders denken dan zij. Het is vooral deze monomanie die het boek gaandeweg steeds meer tot vermoeiende exercitie maakt. We kennen het klassieke onderscheid tussen ‘showing’ en ‘telling’, met als uitgangspunt: ‘show don’t tell’. Dat nu is precies de makke van Gül: ze vertelt eindeloos, maar beheerst de kunst van het tonen niet. Het is veel gelale en weinig wol.
Kleurloos Nederlands
Dat leidt vanzelf tot een volgende kwestie. Hoe zit het met Güls stijl? Bij Güls debuutroman ontspon zich immers juist daarover een discussie. Iedereen was het erover eens dat zij – om het neutraal te zeggen – bepaald geen gangbaar en soms zelfs rond onjuist Nederlands bezigde. Alleen was de verklaring ervoor zeer uiteenlopend, met als de twee uitersten: het was juist een welbewuste vrijgevochten ondersteuning van de strekking van het hele boek, of Gül kon stomweg niet schrijven. Wat betreft het register in Ik ben vrij moet gezegd worden dat zich nu haast het totaal tegenovergestelde aandient. Het boek is geschreven in zo goed als foutloos, maar vooral erg kleurloos Nederlands. Er lijkt in de nieuwe roman wel degelijk een redacteur aan te pas te zijn gekomen (die afentoe toch ook iets alerter had mogen zijn. Zo lezen we over auteur Naima El Bezaz: zij ‘is nu dood, omdat ze zelfmoord heeft gepleegd na een lange en vermoeiende depressie, mede door de reacties op haar boeken, zoals ze in interviews vertelde’.)
Er wringt compositorisch het een en ander. Tegen het einde staan steeds vaker hoofdstukjes die eerder losse overpeinzingen of andere ongerelateerde gebeurtenissen betreffen dan dat ze iets met het thema van het boek te maken hebben. Wat is bijvoorbeeld het nut van de beschrijving van het bezoek dat Gül en haar vriend brengen aan een sjieke Spaanse swingersclub en de seks die zij daar beleeft met een vreemde (net als haar vriend)? Ik kan hier (anders dan bij Wolkers’ kip) geen enkele functie voor vinden. Het wederzijds huwelijksbedrog leidt in Ik ben vrij tot een wat ongemakkelijk gesprek achteraf tussen Gül en haar vriend, en eindigt met de slotzin: ‘We hebben het er daarna nooit meer over gehad.’ Juist. En nu schrijft ze het dus wél gedetailleerd op voor ongetwijfeld vele tienduizenden lezers.
Probleem zijn ook de gesprekken. Meer nog dan in Ik ga leven bestaan de discussies die Gül beschrijft vaak uit monologen van soms meer dan een pagina lang, die als gesproken tekst volstrekt ongeloofwaardig zijn. Qua ongeloofwaardigheid spant overigens de ‘brief’ aan haar jonge zusje de kroon. Dat hoofdstuk is (als enige tekst in het boek) voorzien van tussenkopjes, en bevat frases als ‘er bestaat zoiets als seksuele compatibiliteit’. Dat is wat je aan een zusje van twaalf schrijft, kennelijk.
Doodsbedreigingen
Het staat buiten elke discussie dat wat Lale Gül overkomen is na publicatie van haar debuutroman verschrikkelijk is. Alleen al alle doodsbedreigingen zijn schandelijk en onacceptabel, en dat geldt evenzeer voor de intimidaties, het moeten onderduiken, het leven in een isolement en in angst: het is allemaal even schokkend. En je wordt witheet als je sommige zaken leest. Zo neemt de politie haar aangiften vanwege digitale bedreigingen niet eens meer op, vanwege de technische complexiteit ervan, terwijl een bevriende hacker in no time zo’n bedreiger traceert, identificeert en tot zwijgen brengt. Maar maakt dat een goed boek?
Ergens schrijft Gül dat ze, geïnspireerd door lof van aanwezigen op een Italiaans festival, over een writer’s block heen komt: ‘Met hernieuwde motivatie typ ik die avond in mijn hotel weer drie hoofdstukken.’ Iedere schrijver schrijft anders, de één doet een dag over een alinea, de ander moet 1000 woorden per etmaal produceren etc. Maar misschien kun je uit Güls citaat voorzichtig vaststellen dat het schrijven bij haar misschien toch wel heel snel gaat, de materie haar te dicht op de huid zit, dat er geen ruimte is voor reflectie. De gebeurtenissen die ten grondslag liggen aan haar verhaal zijn, zoals gezegd, onvoorwaardelijk afschuwelijk, maar dat leidt niet vanzelf tot een goed boek. Haar verhaal is oprecht schokkend genoeg, maar als literair kunstwerk is Ik ben vrij ronduit mislukt.
Jos Joosten schrijft vanuit Nijmegen over Nederlandse literatuur en verre omstreken op Facebook, in (digitale) tijdschriften en publiceert soms een boek.
boeken, Gastschrijver, 25.05.2024 @ 11:31