Kamelen en oudheidkundigen
Jona Lendering
Foto: Zo’é
Internetjournalist Francesco van Jole twitterde dat het ongelooflijk is dat de Bijbel voortdurend kamelen noemt terwijl dat dier nog niet bestond. Hij linkte naar dit artikel en gaf met een emoticon aan dat hij erbij moet lachen, maar een tweet zijnde een tweet kan ik niet bepalen of hij lacht omdat hij verbaasd is, omdat hij het herkent als non-nieuws of omdat hij het wel erg kort door de bocht samenvat.
Voor de goede orde: het dier bestond natuurlijk. Het was alleen nog niet gedomesticeerd. Verder: dat weten we al een kleine eeuw. En de verbazing zou ergens anders om moeten gaan – en betreft een veel serieuzere kwestie. Vandaar deze uitgebreide reactie.
Eénbulters en tweebulters
Eerst even een voorbereidende opmerking: het dier in kwestie is een eenbulter en geen tweebulter. Het Semitische woord daarvoor isgamallu, waarvan het Engelse ‘camel‘ is afgeleid. De Grieken noemden het beest een dromas, wat je kunt vertalen als ‘langeafstandsloper’.
Toen Alexander de Grote Afghanistan bereikte, ontdekten de Grieken ook de tweebulter, die ze kamelos noemden. Ze herkenden dat de kortharige, langpotige eenbulter geschikt was om in een warm klimaat snel te draven en dat de langharige, kortpotige tweebulter vetlagen had die hem goed bestand maakten tegen de kou.
Omdat ook de tweebulter in de inheemse talen werd aangeduid als gamallu, was en is er wat verwarring, met als beruchtste voorbeeld dat het makkelijker is voor een kamelos om door het oog van de naald te kruipen dan voor een rijke om het Paradijs te betreden (Marcus 10.25). Het gaat om een dromedaris; de eerste kamelen kwamen pas in de tweede eeuw na Christus voor in Judea. Meer over deze allerprangendste kwestie hier.
Ongesteld
Ter zake nu. Wat is er nu ontdekt? Eigenlijk niets: de domesticatie van de dromedaris vond later plaats dan de Bijbel ons wil doen geloven. Als we Genesis letterlijker nemen dan zelfs de meest litteralistische christenen doen, zouden de aartsvaders hebben gereisd met dromedarissen. Het bekendste voorbeeld is Rachel, die is gaan zitten op een zadeltas vol gestolen goederen en aangeeft dat ze niet kan opstaan omdat ze ongesteld is (Genesis 31.33-35).
Genesis noemt een nog niet-gedomesticeerd dier als rijtuig omdat het geen ooggetuigenverslag is van gebeurtenissen uit het vroege tweede millennium, zoals de bijbelse chronologie je zou doen denken, maar is samengesteld in de zevende eeuw voor Christus. De gebruikte plaatsnamen zijn ook die van de zevende eeuw, om eens iets te noemen. Dat is allemaal al bekend sinds de negentiende eeuw.
Muilezelnomadisme
Tot voor kort werd aangenomen dat de domesticatie vroeg in de IJzertijd zou hebben plaatsgevonden. Dromedarissen hadden dus niets van doen met Genesis, zoals de koppenmaker van het door Van Jole onder de aandacht gebrachte artikel terecht stelt. Dat weten we echter allang en er zijn ook al theorieën geweest dat het nomadisme van de aartsvaders was gebaseerd op muilezels.
Die theorieën werden terzijde geschoven toen wetenschappers concludeerden dat men ze nooit zou hebben geformuleerd als men niet het gelijk van de Bijbel zoveel mogelijk had willen handhaven. Omdat het inzicht terrein won dat Genesis in de huidige vorm dateert uit de zevende eeuw voor Christus, verdampte het probleem en waren hulphypothesen over muilezelnomadisme overbodig.
Het enige wat nu is geopperd, is dat de domesticatie van de eenbulter in de tiende eeuw plaatsvond. Een precisering bij iets waarover consensus bestaat. Cortomo: nix aan de handa.
Vuistregels voor journalisten
Wat óf Van Jole’s glimlach heeft ontfutseld óf door Van Jole niet is herkend, is dat nieuws over de Oudheid zelden echt nieuws is. Niet omdat alles al zou zijn ontdekt, maar doordat de oudheidkundige disciplines zich verschrikkelijk bedreigd voelen en daardoor alles doen om maar media-exposure te krijgen. Ook als er geen nieuws is. Dat leidt dus tot persberichten die nergens over gaan of zwaar overdreven zijn. Ons dromedarissenverhaal is daarvan een voorbeeld.
Hier zijn wat vuistregels voor journalisten:
- controleer alles, zoals je ook de informatie controleert van een politieke partij of een multinational;
- een heel grote, algemeen herkende, bron van desinformatie is de website van de BBC;
- wantrouw informatie helemaal als het op een of andere manier te maken heeft met de Bijbel of de staat Israël;
- wantrouw alle beweringen van het type “dit is toen ontstaan en daarom is het nog zo” als niet wordt uitgelegd hoe deze continuïteit kon voortduren;
- er is een handig hulpmiddel om kwakhistorici te ontmaskeren;
- bedenk dat ook academische classici en archeologen te weinig weten van geschiedenis, dat historici beweringen doen waar archeologen verbijsterd om zijn en dat archeologen even weinig begrijpen van oude bronnen als de maan van kreeften.
En hiermee komen we bij het echte probleem. Om op academisch niveau zinvolle dingen te kunnen zeggen over de oude wereld, moet je van alle markten thuis zijn. Vroeger verstreek er minimaal twaalf jaar tussen het moment waarop iemand begon te studeren en een promotie, tegenwoordig moet het in acht. Om de schade in te perken, heeft men twee dingen gedaan.
Hyperspecialisme
Het eerste is dat men onderzoek is gaan doen naar steeds kleinere onderwerpen. Dit hyperspecialisme, dat natuurlijk een algemene trend is, is in de oudheidkunde echter zinloos, aangezien in de oude culturen alles met alles samenhangt. (Mijn favoriete voorbeeld is de chronologie van Catalonië in de zesde eeuw voor Christus, die een zeer omstreden interpretatie veronderstelt van een kleitablet uit Babylonië.)
De tweede stap is een bizarre reductie van het eigen takenpakket (onderzoek, onderwijs en informatieoverdracht volgens de wet) tot alleen de eerste twee taken. Daarmee win je inderdaad tijd voor onderzoek en onderwijs, maar er is dus totaal geen visie op de relatie tot het grote publiek. Waar wetenschapsvoorlichters allang zijn teruggekomen van het Science Deficit Model, moeten oudheidkundigen nog ontdekken dat het heeft bestaan.
Zelfmoord van de oudheidkundige disciplines
Niet pseudowetenschap maar het amateurisme van de universitaire oudheidkundigen is momenteel de grootste bedreiging voor de publieke perceptie van de oudheidkunde. Nu een derde van de beroepsbevolking een hogere opleiding heeft, worden de fouten gewoon gezien en worden mensen steeds sceptischer.
Het slecht-geïdentificeerde academische eigenbelang en de zelfmoord van de oudheidkundige disciplines, dat is nu iets om écht verbaasd over te zijn – meer dan over de late domesticatie van de dromedaris.
Eerder gepubliceerd op Lenderings blog Mainzer Beobachter. Jona Lendering is als historicus werkzaam bij Livius Onderwijs, wanhoopt aan de toekomst van de geesteswetenschappen en schrijft daarom, of desondanks, een boek over het ontstaan van het christendom en rabbijnse jodendom. Tegenwoordig is hij ook columnist bij Sargasso.
Jona Lendering, 16.02.2014 @ 13:59
4 Reacties
op 16 02 2014 at 22:07 schreef Sasha Berkman:
het lijkt wel alsof je het over alzheimer onderzoek hebt :)
op 16 02 2014 at 22:22 schreef MNb:
Allerlei nitwits (in dit geval een ex-christen) nemen dat dan weer over:
op 17 02 2014 at 00:34 schreef Peter Pan:
Heel interessante bijdrage. Ze rijden overigens beroerd die beesten. Zelf ben ik nergens deskundig op en voel mij opperbest. De vraag die men zich zou kunnen stellen is of grondige kennis van de oudheid gegarandeerd tot de juiste perceptie van het verleden leidt. Mogelijk dat u nu al het handboek van kwakhistorici opslaat – overigens niet erg overtuigend – maar ik ben wel serieus. Leidt in het algemeen deskundigheid tot de juiste inzichten. Niets zo gevaarlijk als een open deur.
op 20 02 2014 at 14:06 schreef Erik Tjallinks:
Toen ik het in diverse media las, vroeg ik me af wat het belang ervan was. Er zijn nog steeds “wetenschappers” die op zoek zijn naar de ark van Noach of die de huidige kosmologie en evolutietheorie een bijbelse draai willen geven, maar die zijn niet serieus te nemen, net zo min als moslims die menen dat de huidige wetenschappelijke ontdekkingen allemaal al in de Koran staan uitgelegd.