Jodinnetje
Peter Breedveld
Mijn vader nam begin jaren tachtig een banketbakkerij over van een bejaard, kinderloos echtpaar dat er vanaf wilde. Het was een ouderwetse winkel met veel donker hout en van die glazen bordjes van Pootjesglas, gevestigd in een historisch pand, een voormalig koetshuis, aan de statige en bosrijke Loolaan, die uitkomt op Paleis het Loo.
De voormalige eigenaar, meneer Loman, had er tientallen jaren gezeten en enige naam gemaakt met zijn chipolatataarten. Die werden er het meest verkocht, ook door mijn vader. Honderden chipolatataarten, als kerstmis naderde, stonden we drie dagen en nachten achtereen alleen maar chipolatataarten te maken, zonder te slapen.
Hoe dan ook, meneer Loman kon zich maar moeilijk van zijn zaak losmaken, en bleef nog jarenlang helpen, wat mijn vader niet erg vond, want hij was een gratis kracht en als beginnende ondernemer kun je je niet heel veel betaald personeel veroorloven. Hij nam daarbij ook nog een aantal andere hulpkrachten mee, bijvoorbeeld een oude man, meneer Voerman, die elke woensdag langskwam om florentines te maken, de lekkerste die ik ooit heb geproefd, met sinaasappel.
Meneer Loman was een geestige man, die iedereen aan het lachen maakte met zijn droge humor, soms een beetje fysieke komedie. Dan zette hij een pan op zijn hoofd en hield hij een koksmes vast als een zwaard. Hij wist de spanning te breken als de sfeer grimmig werd, wat nogal eens gebeurde, want mijn vader was een beest. Heb je aflevering 7 van het eerste seizoen van The Bear gezien? De aflevering die “Review” heet en waarin Carmy totaal uit z’n dak gaat? Zo ging het bij ons elke fucking dag die God gaf.
Goede bokser
Meneer Loman mocht mij graag. Hij vond me geestig, zij het sarcastisch. “Jij zou nog grappen maken op een begrafenis”, zei hij. Inmiddels weet ik dat dit niet waar is, maar ik ben wel op mijn leukst als ik me ellendig voel. Hij was amateurbokser en zei dat ik een goede bokser zou zijn, vanwege mijn bouw en lange armen. Niemand anders heeft daarvoor of daarna ooit een sporttalent in mij gezien.
We hielden allebei van boeken. Dat was voor mij bijzonder, want in het mileu waarin ik opgroeide, werd mijn boekenliefde absoluut niet gewaardeerd en vaak botweg afgekeurd. Hij had een kast vol antiquarische boeken, onder andere de eerste druk van de Nederlandse vertaling van Mein Kampf, dat als ik me goed herinner gewoon was vertaald als Mijn Kamp. Ik vond dat wel edgy, want ik dacht toen dat het boek verboden was en het bezit ervan dus illegaal. Maar ik ging er vanuit dat hij dat boek had vanwege de bijzonderheid ervan, de historische waarde.
Surinaams accent
Totdat hij zich steeds meer liet kennen als een uitgesproken racist. Ik had toen een Molukse tekenleraar die een vaderfiguur voor me was, iemand die mijn tekentalent en intellectuele belangstelling op waarde schatte, me meenam naar kunstexposities, me uitlachte als ik me liet meeslepen door de hypes van die tijd, al gebruikte je toen niet het woord “hype”, maar een ander woord waar ik niet op kan komen. O ja, “rage”. Bij hem kon ik terecht met alles waarbij mijn ouders nutteloos waren, bijvoorbeeld gevoelens. Hij begreep mijn liefdesverdriet maar relativeerde die ook, hij riep me tot de orde als ik te arrogant werd, hij leerde me naar de wereld te kijken en die ook te zien. Hij leerde me tekenen en ook gitaar spelen. Tegenwoordig mag het niet meer, geloof ik, maar ik was ook vaak bij hem thuis, bij zijn vrolijke gezin.
Mathijs Souhoka. Mijn mentor. Mijn guru.
Matthijs en zijn vrouw kregen een baby, hun derde kind, en ik vroeg mijn vader een taart voor hem te maken. Mijn vader mocht Mathijs graag, want hij zag dat hij een goede invloed op me had, en maakte die taart. Ik heb er nog een foto van. Meneer Loman vroeg toen aan hem waarom hij die moeite deed. “Die mensen vreten dat op”, zei hij (alsof dat niet de bedoeling van een taart is) en toen probeerde hij een soort van Surinaams accent met smakgeluiden: “‘Lekker taartje’ zeggen ze dan en dan is het op.” Hij bedoelde dat zo’n edele Übermenschentaart niet besteed was aan die bruine wilden.
Vanaf dat moment probeerde ik steeds zijn irritatie te wekken door de zwarte artiesten te prijzen die op de radio waren en Martin Luther King en Malcolm X te citeren. Hij negeerde dat.
Boekverkoopster
Apeldoorn had in die tijd een onwaarschijnlijk hoog aantal tweedehandsboekwinkels, daar liep ik hem vaak tegen het lijf. Hij was altijd op zoek naar boeken over de geschiedenis van Apeldoorn. Op een dag zag ik hem in zo’n winkel, in een oud fotoboek bladeren. Achter de toonbank, meer een soort bureau met een kassa, zat een kleine, middelbare vrouw die ik erg aantrekkelijk vond. Ik dacht dat ze misschien van Spaanse of Italiaanse afkomst was. Meneer Loman leek het boek te willen kopen, maar zette het terug in de kast. Ik kocht “Het Woeste Wilde Westen“, met foto’s van 19e-eeuwse opperhoofden, Billy the Kid en de dode Daltons. Ik heb het nog.
Ik zag hem voor de winkel weer en vroeg waarom hij dat boek niet had gekocht. “Ik vond het te duur en ik ga niet over de prijs onderhandelen met een Jodinnetje”, zei hij. “Ik kom wel weer terug als er iemand anders zit.”
Een charmante, racistische antisemiet was hij. Jaren later, toen mijn oudste zoon net geboren was, en ik hem vroeg of hij hem wilde zien, zei hij dat dat niet nodig was. “Het zijn allemaal bloemkolen”, zei hij. Het lukte me maar niet een hekel aan hem te krijgen.
Is het Vrije Woord u écht lief? Steun me dan met een financiële bijdrage. Doneer aan de enige dwarsdenkende, onafhankelijke (maar echt) site van Nederland.
Peter Breedveld, 09.09.2023 @ 12:14