‘Ik wou dat ik echt iemand had die om me geeft’
Peter Breedveld
Meestal ben ik chagrijnig als ik weer op Schiphol land, maar gisteravond laat was ik blij weer in Nederland te zijn. Ik was twee dagen in Portugal, in een dorp vlakbij Faro, in de Algarve, rommelend in het huis van mijn vader, die maandagavond overleed.
Hij had prostaatkanker, al zeven jaar, en in december was zijn situatie zo slecht geworden dat hij in het ziekenhuis was opgenomen. Ik had weinig contact met hem, belde hem een paar keer toen ik hoorde over zijn toestand. Hij leek er vrede mee te hebben dat het einde in zicht was, maar verwachtte tot tenminste de zomer nog te leven. Ik geloofde hem, want hij klonk energiek en opgewekt. Ook lag hij niet eenzaam weg te teren in een ziekenhuisbed, zoals ik had gevreesd. Het klonk door de telefoon alsof er een feestje gaande was met een kamer vol mensen. Hij had het reuze naar zijn zin.
In de gesprekken erna maakte hij grappen over de andere patiënten op zijn afdeling die, de één na de ander, werden weggereden in een lijkzak, begeleid door een priester (hij wist het woord voor priester niet; “zo’n vent als in The Godfather“, zei hij, “met zo’n witte kraag.”) en wolken wierook. Hij vond dat grappig. Hij leek absoluut niet bang voor de dood, had zeven jaar gehad om zich erop voor te bereiden, vertelde hij. “En dan zie ik eindelijk wat er aan de andere kant van de deur is.”
Huis leegruimen
Hij wilde dat ik en één van mijn zoons, de enige van mijn vier kinderen die hij aardig vond, zijn huis zouden komen uitruimen. Het stond vol met de chocoladevormen waarmee hij als patissier/chocolatier had gewerkt en die kon ik dan verkopen, zei hij. Ook stonden er twee televisies die ik dan zo in zijn auto kon laden en naar Nederland kon rijden.
Hij kwam er steeds op terug. Dat huis moest leeg, dan kon hij de huur opzeggen. Ik was niet geïnteresseerd in die spullen, was zeker niet van plan om helemaal van Portugal naar Nederland te rijden, en sprak af dat ik hem in februari zou komen opzoeken. Maar vorige week belde een vriend van hem, een zeer vriendelijke Londenaar, dat het slecht met hem ging. Ik boekte een ticket naar Faro en de avond voor mijn vertrek bleek hij te zijn overleden. Na een dag of tien nauwelijks meer bij bewustzijn te zijn geweest, naar ik heb begrepen.
Dus ik stond de volgende dag in zijn huis, een vervallen huis aan de rand van een industrieterrein, waar zijn spullen al aan het beschimmelen waren geslagen. Het huis stond vol parafernalia, veel dingen die ik van vroeger herkende. De bekers die hij won voor zijn taarten, zijn oorkondes en diploma’s, een nogal slordig geplastificeerd bedankbriefje met een foto van een prins en zijn bruid, voor wier bruiloft hij de bruidstaart had gemaakt. Hij had zelfs het loodzware gietijzeren koninklijke wapen mee naar Portugal genomen, dat de gevel van zijn Apeldoornse patisserie had gesierd, omdat die het predikaat ‘hofleverancier’ had gekregen. Hij was letterlijk hofleverancier, want behalve dat prinselijke paar rekende hij heel wat andere leden van de koninklijke familie tot zijn klandizie. Zijn zaak stond aan de weg die uitliep op Palei het Loo: de Loolaan.
Taarten bakken
Waarom hij die ontzettend succesvolle zaak, een historisch pand ook nog, in de jaren negentig opeens had verkocht en naar Portugal vertrok, heb ik nooit goed begrepen. Maar dat hij beretrots was op wat hij daar had bereikt, was duidelijk toen ik door zijn huis liep. Ik denk dat hij er uiteindelijk spijt van heeft gehad. Hij is ook tot het allerlaatst taarten blijven bakken voor horecagelegenheden in de buurt, had een vertrek in zijn huis ingericht als banketbakkerij, om zijn aow aan te vullen.
Al die spullen, die hij zijn hele leven had verzameld, ze zouden allemaal worden opgeruimd en weggegooid. Over een paar weken is er niks meer dat aan hem herinnert. Daar werd ik zo ontzettend triest van. Wat ontzettend zonde.
Ik was er met die vriend van hem. Hij trok een kast open. Ik zag er op de bovenste plank een rij oude agenda’s staan. Sloeg er één open. Het bleek een dagboek te zijn. Ik viel midden in een passage die over mij ging. Ik was tegen hem uitgevallen. Hij begreep niet waar het vandaan kwam. Mijn ex had gesuggereerd dat het kwam door dingen in mijn jeugd. Maar hij had altijd zijn best gedaan voor mij en mijn broer, schreef hij.
Ik sloeg een andere agenda open. “Ik wou dat ik echt iemand had die om me geeft”, stond er. Ik voelde me alsof ik in een ravijn viel. Er waren drie grote schrijfboeken die zijn autobiografie bleken te zijn, beginnend met zijn geboorte op 14 oktober 1948. Er stonden dingen in die ik nooit heb geweten, over mijn moeder, onder andere, die ik sinds mijn tweede of derde nooit meer gezien heb en waarnaar ik, eerlijk gezegd, ook nooit nieuwsgierig ben geweest.
Draai om oren
Op zijn bureau stonden van die platte bakken waarin mensen de administratie bewaren die ze nog moeten afhandelen (God, wat weet ik vaak de namen niet van alledaagse voorwerpen). Daar lagen bedankbrieven van klanten in, gedoe met de belasting en een los vel met een datum in 1963 erboven, hij had er net een zusje bijgekregen maar kreeg een draai om zijn oren toen hij haar wilde aanraken, en werd zonder ontbijt naar zijn werk als leerling-banketbakker gestuurd.
Ik liep door zijn woonkamer, zag overal agenda’s en notitieboekjes liggen. Er stonden recepten in en geldsommen en dagboekaantekeningen en Portugese oefenzinnetjes. Een vrij gedetailleerde beschrijving van de voortgang van zijn aftakeling, maar verspreid over tientallen verschillende boekjes. Zelfs notitieblokken bleken hele dagboekpassages te bevatten. Een conflict met die, iemand anders liet niks meer van zich horen en hij begreep er niks van, een vrouw had een sigaret opgestoken toen hij nog aan het eten was, een kerel had een vrouw van hem afgepakt.
Totaal geobsedeerd heb ik alle kasten opengetrokken en alle agenda’s en boekjes en notitieblokken verzameld die ik vinden kon. In zijn garage vond ik een oude koffer die ik met die boekjes heb volgestopt.
Als die vriend van hem die kast niet had opengetrokken, had ik die dagboeken waarschijnlijk niet ontdekt. Dan was alles weggegooid. Dat fanatieke geschrijf, jarenlang, allemaal voor niks. Een heel leven, voor altijd verloren. En hij had het alleen maar over die chocoladevormen en die tv’s.
Honden doodbijten
’s Avonds zat ik, met die vriend, in een café. Er kwamen twee andere Britse mannen bij zitten. Eén uit Londen, de ander uit Leeds. Allebei met een verschillend accent dat af en toe moeilijk te volgen was. Ik moest denken aan de film Snatch, waarin een Amerikaan op de luchthaven in een Londense taxi stapt, door de taxichaffeur wordt gevraagd waar hij naartoe wil en zegt: “Ik dacht dat ze hier Engels spraken!”
Allemaal hadden ze ruzie met hem gehad. “Mijn vader was geen makkelijke man”, zei ik. Allemaal lachen. “Je lijkt op hem”, zei de man uit Leeds, terwijl hij zijn hand als een scanner langs zijn gezicht liet glijden. Hij woont beurteling is Leeds en Portugal, al zeventien jaar, maar spreekt hooguit een paar woorden Portugees. Geen van die expats spreekt Portugees. Een fles water bestellen kunnen ze nog niet eens. En sommigen wonen er al tien, vijftien, twintig jaar. Allemaal oud en gepensioneerd, behalve die man uit Leeds. “Er gaan voortdurend mensen uit onze groep dood”, zei de Londenaar droog. “Het hoort bij de leeftijd, het is verdrietig, maar je kunt niet anders verwachten.”
Een andere vriend was vorig jaar overleden. Hij hoorde in het ziekenhuis dat hij longkanker had, zei dat hij niet van plan was te gaan lijden, nam een overdosis morfinepillen (die je blijkbaar zonder heel veel moeite krijgt voorgeschreven in Portugal) en dat was het.
Ik had sinds het ontbijt niets gegeten en liep met twee van die Britten naar een restaurantje waar ze specialiseren in piri-pirikip. De één liet me foto’s zien van twee vrouwen met wie hij een relatie had en waartussen hij niet kon kiezen, de ander vertelde over zijn twee honden die constant andere honden doodbeten en ook vaak mangoesten, waarvan ik niet wist dat die in Portugal leefden. “Misschien moet ik een verzekering nemen”, zei hij.
Loyale mensen
In de jaren dat hij in Portugal woonde, ging mijn vader iedere keer weer met andere mensen om, die op den duur steevast van hem vervreemd raakten. Met deze groep Britten was hij ook weer in onmin geraakt en hij had zich, zo vertelde zijn vriend, de laatste maanden teruggetrokken in zijn huis, letterlijk verkankerend. Maar hij trok zich zijn lot aan en zocht hem op, deed boodschappen voor hem en reed hem rond. De volgende dag ontmoette ik een Britse vrouw die al zijn administratie regelde en voor hem naar een goed verzorgingshuis had gezocht. “Anders doet niemand het”, zei ze. Al hun tijd ging aan hem op, maar toen ze in de zomer een paar weken met haar kinderen op vakantie ging, werd hij boos op haar.
Zo typisch mijn vader.
Hij wilde beslist dat dat gietijzeren wapen naar zijn familie werd gestuurd, vertelde ze. Zijn vriend begon daarop fanatiek aan dat ding te wrikken, dat aan het hek van de veranda leek te zijn vastgelast, en liet het stukvallen. Typical. “Ik heb alleen maar mongolen om me heen, ik moet alles altijd zelf doen”, zou mijn vader hebben geschreeuwd.
Een Nederlandse vrouw die ik aan de telefoon sprak, waar hij ook van was vervreemd, was hem komen verzorgen. Ook typisch mijn vader. Mensen bleven jaren- en jarenlang loyaal aan hem, hoezeer hij ze ook vernederde en verbaal en soms zelfs fysiek mishandelde. Ik was er op een gegeven moment echt helemaal klaar mee. Na één bepaald telefoongesprek, een jaar of vijftien geleden, heb ik nooit meer contact met hem gezocht, en hij niet met mij. Pas een jaar of twee geleden begonnen we weer te mailen en ook toen ging het steeds weer fout. Tussen hem en mijn broer ging het nog veel moeizamer. Met mijn dochter, die qua uiterlijk en karakter erg op mij lijkt, boterde het ook absoluut niet.
Sartre
Die zin in dat dagboek, “Ik wou dat ik echt iemand had die om me geeft”, spookt door mijn hoofd. Het is een hartverscheurende wanhoopskreet in het niets. Achter dat robuuste, lawaaiige voorkomen ging een kleine, eenzame, kwetsbare man schuil. Een zin die ik meerdere keren tegenkwam: “nu ga ik een nieuw leven beginnen”; “Ik wil een nieuw leven beginnen.” Te zien aan de tekstboeken, woordenboeken en het audiomateriaal dat ik, verspreid door het hele huis vond, heeft hij geprobeerd Roemeens en Italiaans te leren. Blijkbaar nieuwe levens die niet uit de verf kwamen. Ik vind het zo ontzettend zielig voor hem.
Maar hij zoekt de oorzaak van zijn eenzaamheid nooit bij zichzelf. Nergens in zijn dagboek vond ik iets van introspectie, van zelfkritiek. Mijn vader wist waarschijnlijk niet wie Sartre was, maar zou deze linkse rakker (zelfs op zijn doodsbed was hij het VVD-programma nog aan het afdraaien) met instemming hebben aangehaald: ‘De hel, dat zijn de anderen’.
Als je het nou had omgedraaid, dacht ik, en had geschreven dat je wenste dat er iemand was om wie jij echt gaf.
Wat zou je leven er dan anders hebben uitgezien.
Peter Breedveld, 24.01.2020 @ 12:02