Ik ben die vrouw uit de televisiereportages
Hassnae Bouazza
Scène uit Terrible Ghost Cat of Okazaki (1954) (Kato Bin, 1954)
Hier sta ik dan.
Kijkt u maar goed naar me.
Ik ben die vrouw uit de televisiereportages. Vaak onheilspellend van achteren gefilmd, de rug iets gekromd, boodschappentassen in de handen. Of langslopend aan de overkant van de weg. Altijd op afstand. Alsof om de afstand tussen u en mij nog wat verder te vergroten. Ik ben de ander. Ik ben anders. Draag een hoofddoek, ik ben, toegegeven, wat zwijgzaam, maar het zou ook wat zijn om in mijn eentje als een vrolijke zot over de straten te dansen, nietwaar. Dat zou tot flink wat gefrons leiden. Dus ja, ik ben wellicht wat stil als ik me op straat begeef, maar niet stiller dan u. Ik kleed me anders. Mijn wortels lagen elders. Maar wat zegt dat over mijn persoonlijkheid?
Hm?
Ik begrijp dat het wat verwarrend is om zo snel al over persoonlijkheid te beginnen, zéker wanneer je in de media als abstract fenomeen wordt afgeschilderd, als integratieprobleem, als slachtoffer van vrouwenonderdrukking, terrorisme, islam, het criminele milieu. Alles behalve jezelf. Ik denk dat de redacties denken dat ik mijn persoonlijkheid maar lekker thuis moet vieren. Voor hen ben ik een symbool van alles wat anders is, vaag, vuig, naar. Wat ik daarvan vind, heeft nooit iemand me gevraagd. Ook niet aan al die andere vrouwen zoals ik. We zijn niet meer dan pionnen in een groter geheel van beeldvorming en politiek. Onwillige pionnen, gegijzeld door een ongrijpbaar sentiment, een tijdsgeest en een wantrouwen gevoed door gebeurtenissen waar we geen hand in hebben en ook niet schuldig aan zijn.
Kopvod
Dus nu sta ik hier voor u. Klaar voor wat wederkerigheid. Voor de andere kant van het verhaal, zeg maar. Voor mijn verhaal. Altijd maar toeschouwer zijn wanneer je het onderwerp bent, gaat vervelen.
Dus ik waarschuw nu maar vast even: ik praat terug. Nu ben ik aan de beurt. Deze ‘onderdrukte vrouw’, dit integratieprobleem, Marokkanenprobleem, terroristenvraagstuk, dit ‘kopvod’ praat terug.
Het is best raar, hoor, dat moet ik toegeven, om al zo lang in Nederland te wonen – over twee jaar woon ik hier vijftig jaar. Vijftig. Daar kom ik zo nog even op terug – maar wat ik dus raar vind, is dat u al zo lang over me praat en nooit eens op het idee bent gekomen om mij te vragen wat ik eigenlijk vind.
Vindt u dat niet interessant? Heeft u het idee dat ik toch niks toe te voegen heb? Of denkt u dat u het wel zonder mij af kunt, dat u prima zelf kunt beslissen wat ik vind, denk en wat goed voor mij is?
Zeg eens eerlijk, heeft u zich ooit afgevraagd wat ik dacht, als u me voorbij liep of stiekem snel voordrong in de rij bij de kassa? Hoe ik het ervoer als u weer met een scheve blik naar me keek of uw zinnen zo traag en nadrukkelijk formuleerde met een punt achter elk woord alsof er iets aan mij verstand mankeerde?
Sluitingstijd
Wíj. Gáán. Slúiten.
Ja, dat weet ik, maar het is tien minuten voor sluitingstijd en ik was een pak melk vergeten. Dat heeft verder niks met mijn cultuur te maken of het land dat ik bijna 50 jaar geleden verliet, maar gewoon, soms vergeet een mens wel eens wat, daar hoef je niet eens 78 jaar voor te zijn, al wil ik best toegeven dat die 78 jaar me soms wat vergeetachtig maken.
Maar nee, ik ken de openingstijden van de supermarkt. Dat had de medewerker ook kunnen weten, want ze waren nog open, ik stond niet voor een dichte deur, ik had nog tien minuten en stond een paar minuten later weer buiten. Met je overdreven gearticuleer.
50 jaar, mensen. Bijna vijftig jaar hier en nog altijd een vreemdeling in mijn eigen thuis.
48 Jaar geleden kwam ik naar Nederland met mijn drie jonge kinderen. Mijn man was hier al. Het is het klassieke verhaal. Mijn man werkte in Nederland en ik volgde met de kinderen. Dat is het, dat is het grote plaatje waar we allemaal onder geschaard worden zonder oog voor onze persoonlijke geschiedenis en onderlinge verschillen. Zonder ooit eens stil te staan en dat plaatje te bevragen, zoals die keer dat ik bij de huisarts was en hij me vroeg of mijn man me sloeg.
‘Sorry’, vroeg ik hem terwijl ik voelde hoe mijn ogen bijna uit hun oogkassen knalden. ‘Sláát uw man u weleens?’ Hij herhaalde de vraag trager en maakte een slaande beweging met zijn vlakke hand zodat ik het zou begrijpen, maar ik had geen probleem met de taal, wél met de vraag en de gedachte erachter en wat díe betekende. ‘Hoe kómt u erbij. Mijn man is een schat!’, de verontwaardiging in mijn stem was zo luid dat die hem niet kon ontgaan.
Slaan. Tazzz.
Agressie
Mijn Salim was de zachtheid zelve. In ons huwelijk hebben we ruzies gehad, onenigheid, felle discussies, maar nooit, nooit, nooit was er zelfs maar de schijn van agressie. 54 jaar waren we samen en ik mis hem intens. Hij overleed twee jaar geleden en het huis voelt leeg zonder hem. Groot, leeg en vaak ook eenzaam. Maar het voelt nog wel als thuis. Het is waar we een gezin vormden, onze kinderen groot brachten, bezoek ontvingen, gewend raakten aan ons leven hier.
Mijn Salim. We leerden elkaar kennen in Marokko waar ik geboren ben. Het was in de tijd dat Frankrijk het voor het zeggen had. We waren een gezin van zeven kinderen, vier meisjes en drie jongens. Ik was het derde kind. Ik had een fijne jeugd met veel vrijheid. Ik ging naar school en toen ik zeventien was ging ik als administratief medewerker werken bij het plaatselijke ziekenhuis. In datzelfde jaar mocht ik van mijn vader met vrienden op vakantie naar Frankrijk. 1955 was dat, een jaar voor Marokko onafhankelijk zou worden van het land. Mijn moeder was erop tegen, maar zij was dan ook een stuk strenger dan mijn vader. Hij was echt zo’n lieve zachtaardige man. En hij was ook vastbesloten: ‘mijn dochter mag op vakantie, ik heb alle vertrouwen in haar’.
Dat vertrouwen had ik ook toen ik Salim leerde kennen. Hij was de broer van de man van mijn zus. Broer van de man van mijn zus. Dan klinkt zwager wat overzichtelijker.
Ik was toen 21 en nog werkzaam in het ziekenhuis. We vonden elkaar meteen leuk. Niet zo raar, want het was echt een knappe man, hoor. Hoe kon ik nou niet voor hem vallen. Hij was een echte mannen-man, zo eentje die woord hield, nooit loog, alles vertelde ook als het niet belangrijk was. Die eerlijkheid ontroerde me en vond ik ook sexy. Het betekende dat hij me serieus nam.
We zijn drie jaar verloofd geweest voor we trouwden en hebben een aantal jaar in Marokko gewoond voor Salim naar Nederland afreisde voor werk. Daarna duurde het nog wat jaren voor ik hem volgde. Met drie kleine kinderen vertrok ik eerst vanaf de haven van Marokko naar Spanje en van daaruit reisden we verder met de trein naar Nederland. Op 26 april 1972 kwamen we aan in ons nieuwe huis in Leiden. 48 jaar geleden. Waar is de tijd toch gebleven.
Gastarbeiders
Het begin was moeizaam. Allereerst was daar het probleem van de taal, ik vond het Nederlands zo moeilijk. En dan had ik nog het voordeel dat ik Frans sprak, daar kon ik een heel klein beetje mee uit de voeten als ik naar de dokter ging of naar een winkel. Maar de meeste Nederlanders spraken geen Frans, dus ik moest me meestal met handen en voeten redden. In 1972 waren er ook nog niet zoveel gastarbeiders – ja, ja, ik weet dat veel Nederlanders met weemoed naar die tijd terugverlangen, daar wil ik het straks over hebben. Misschien. Maar omdat er nog niet zoveel landgenoten waren, was het ook eenzaam voor me. Ik vond weinig aansluiting, had amper aanspraak en de gesprekken die ik had, waren met mijn man na werktijd en in de weekenden en met mijn kleine kinderen. Zo werd ons huis mijn veilige cocon waar ik mezelf kon zijn, gehoord en begrepen werd en ook gewaardeerd. Buiten wachtte het onbegrip op alle mogelijke manieren en in de breedste betekenis van het woord.
Het was nogal een omslag. Ik was altijd de koningin van mijn kleine wereld. Ik had de controle over mijn leven, was zelfstandig, van niemand afhankelijk en opeens was dat allemaal weg, omdat de omgeving waarin ik als een vis in het water gewend was te zwemmen volledig veranderd was door de verhuizing hierheen. Ik miste bovendien mijn familie en vooral mijn ouders.
Het is gek hoe vanzelfsprekend de aanwezigheid van ouders is tot ze ver weg zijn. Ze waren er altijd voor me, ik kon naar hen toe lopen, ik hoefde niks uit te leggen, ze begrepen me. De enige lijn die me hier met hen verbond was de telefoon en in die tijd waren de kosten torenhoog en kon ik niet elke dag uren bellen. Ik miste hen echt fysiek, ik voelde het aan mijn buik, ik miste hun omhelzingen en ter compensatie knuffelde ik mijn kinderen meer dan ze soms zin hadden. ‘Mámmáa, genoeg.’
Als de kinderen sliepen en hun vader weg was, voelde ik de muren op me afkomen. Als ik kon, had ik ze met mijn blote vuisten afgebroken terwijl de hete tranen over mijn wangen rolden. Ik voelde me vaak opgesloten, gevangen tussen de muren van ons huis. Ik had de sleutel, ik kon naar buiten, ik ging ook naar buiten, maar voelde me niet vrij. Het was alsof mijn tong afgesneden was, alsof ik mijn opgewekte brutaliteit ergens onderweg naar Nederland kwijt was geraakt en ik zonder kompas door het leven ging. Als een bal in een flipperkast schoot mijn gemoed alle kanten op om uiteindelijk steeds weer rust te vinden bij de kern. Ons huis. Onze kinderen. En de stem van mijn ouders die me aanspoorden geduld te hebben en vol te houden. Het zou wel goed komen, beloofden ze. Ik knikte ja tijdens die gesprekken, maar van binnen wilde ik het uitschreeuwen en het eerste vliegtuig naar huis nemen.
Onzichtbaar
Eenzaamheid en ontworteling hebben een vervreemdend effect op je. Op de eenzaamste momenten lijk je los te zweven van je omgeving, als een soort spook, je begeeft je op straat, je pakt spullen uit het schap in de supermarkt, maar tegelijk voel je je onzichtbaar. Als de vrouwen uit die dreigende reportages over integratieproblematiek. Zichtbaar en onzichtbaar tegelijk. Je wilt gezien worden, aanspraak krijgen, erkenning voor je menselijkheid, maar je wilt ook weer niet opvallen, dat mensen hun nek breken bij het omkijken naar je alsof je een curiositeit bent en niet gewoon een vrouw met iets andere kleding die aanspraak zoekt, die met haar stem contact wil leggen, wil aarden.
De eenzaamheid ebde weg toen ik bevriend raakte met een Française die ik per toeval bij de bakker ontmoette. Toen ik haar leerde kennen, werd mijn leven groter, lichter en minder somber. Met haar kon ik op een gelijkwaardige manier praten. Zij begreep mij en ik begreep haar. Zij vond het fijn in haar eigen taal te kunnen spreken en ik vond het fijn dat er eindelijk iemand was met wie ik kon kletsen.
Het is grappig wat een simpele ontmoeting, een vriendelijk gebaar, een vriendschap met je zelfvertrouwen en levenslust kunnen doen. Mijn band met mijn Franse stadgenote opende deuren voor me. Eerst emotionele deuren: mijn eenzaamheid verdween, mijn huilbuien ook. Ik was niet meer alleen op de wereld. Ik liep met een rechtere rug door de winkelstraat, durfde mensen aan te spreken en taalfouten te maken en ik kreeg zin dingen te ondernemen. Vervolgens waren er de fysieke deuren die opengingen. Nadat mijn vriendin op de thee was gekomen en mijn koekjes had geproefd, was ze zo verrukt dat ik besloot voortaan zelf de traktaties voor mijn kinderen te maken, dat leidde ertoe dat de leraren op school regelmatig mijn kinderen vroegen wanneer ‘mama weer zulke lekkere koekjes ging maken’ en ik voor ik het wist kookles gaf aan Nederlandse vrouwen in het buurthuis en dankzij die lessen en het contact met de bezoekers Nederlands leerde. Dat was zó leuk, zo gezellig en ik leerde er zoveel mensen kennen. Ik was niet langer een vreemde vrouw waar mensen stil aan voorbij liepen of raar naar opkeken, maar iemand die interessant was, die iets te bieden had, die iets maakte dat zij lekker vonden en dat ze ook graag wilden leren. Iemand aan wie ze advies vroegen en tips. Iemand wiens mening ertoe deed. Toen ik een keer geen zin had om koekjes te maken voor een traktatie en gewoon wat kocht, kreeg ik nog diezelfde middag de teleurgestelde reacties van de leraren door.
Halal hutspot
Langzaamaan voelde ik de kroon weer op mijn hoofd groeien. Ik kreeg niet alleen weer de controle over mijn leven, maar ook energie om er alles uit te halen. Vond ik het eerst erg om overdag alleen te zijn als mijn man aan het werk was, al gauw verheugde ik me op de dagen alleen met de kinderen op school zodat ik mijn eigen dingetjes kon doen. Want het bleef niet alleen bij koekjes maken in het buurthuis, er kwamen naailessen bij, borduren. Ik dook met overgave in mijn nieuwe activiteiten met als hoogtepunt misschien wel het Leids Ontzet, dat ieder jaar op 3 oktober plaatsvindt. Ik besloot halal hutspot te maken zodat mijn kinderen niets hoefden te missen en wat denk je? Iedereen wilde mijn hutspot. En zo ontstond er een nieuwe traditie iedere oktober.
Zo tergend traag als die eerste periode hier voelde, zo snel vlogen de jaren voorbij toen ik eenmaal mijn mojo had gevonden. Leuk woord, mojo, hoorde ik mijn dochter gebruiken en sindsdien gebruik ik het altijd. Hoe is het met je mojo, vraag ik als mijn kinderen bellen. Of: ik heb m’n mojo niet vandaag, als ze me vragen iets te maken en ik ze even wil laten zeuren. Het werkt altijd, ze moeten altijd lachen als hun oude moeder het woord mojo gebruikt.
Maar goed, de tijd vloog dus toen ik eenmaal mijn draai had gevonden. Voor mijn gevoel integreerde ik snel, dat moest ook wel, ik had geen andere keus en ik wilde ook niet meer anders toen ik eenmaal plezier had in de kooklessen, de bijeenkomsten in het buurthuis en het geklets met nieuwe kennissen. Ik ging ook altijd naar de ouderavonden op school, zorgde dat de kinderen hun huiswerk deden en goede cijfers haalden. Het ging dus goed. Heel goed.
Maar voor sommige mensen is het blijkbaar nooit genoeg. Die blijven je met vreemde ogen aankijken of stellen je echt de stomste vragen.
Idiote vragen
Ja, laten we het eens over die idiote vragen hebben die je in de loop van een leven te verduren krijgt. Die huisarts, dat licht dat me vroeg of mijn man me sloeg. Die stelde me nog een bizarre vraag: in welke taal ik droom. Wat doet dat ertoe? Wat zegt dat over mij?
Ik weet nog goed toen mijn jongste, die hier geboren is, nog een baby was, ging ik vaak naar mijn familie in Frankrijk. Daar kocht ik dan kleertjes van Petit Bateau voor haar. Ik zal nooit vergeten dat ik bij het consultatiebureau was en een andere vrouw me daar neerbuigend aankeek en zei: ‘Zoo, zoo’. Dus ik vroeg wat er aan de hand was. Waarop zij met haar gelakte wijsvinger naar mijn dochters kleren wees en antwoordde: ‘Dat is duur’. Ik ga niet zeggen dat ik toen met mijn ogen heb gerold, dat zou geschiedvervalsing zijn, maar in gedachten wel. ‘Nou en?’, reageerde ik een beetje kortaf. En toen kwam het. ‘Maar hebben jullie dan ook sokken in jullie land?’
Haha. Ik heb haar in haar gezicht uitgelachen en zei ‘ga maar naar mijn land, dan kun je het zelf zien.’
Sokken in ons land. Hoe verzin je het. Mensen houden je graag klein. Je mag het niet te hoog in je bol krijgen. Dat is nog steeds zo, dat zie ik aan mijn kinderen die allemaal volwassen zijn, een eigen carrière hebben en nog steeds tegen dezelfde hardnekkige vooroordelen aanlopen.
Sommige landgenoten cultiveren dat ook, hoor. Die houden zich lekker dom of doen alsof ze uit de woestijn komen, daar erger ik me kapot aan, want heus: je hoeft die onwetendheid niet te voeden.
Mensen behandelen je toch al alsof je dom ben. Vooral wanneer je de taal niet spreekt. Dat stak me altijd zo. En zelfs doen ik de taal wel sprak, gingen mensen er van uit dat ik het niet verstond. Zo was ik eens in de supermarkt en zei de ene vrouw tegen de andere ‘je ziet toch dat ze je niet verstaat’. Ze zijn een beetje dom.’ Die kon ik niet over me heen laten gaan. ‘Mevrouw’, zei ik, ‘ik ben niet dom, ú bent dom. Dat ik niks zeg, betekent niet dat ik u niet versta.’ Ik heb nog nooit een gezicht zo snel zo vuurrood zien worden als toen. Maar eerlijk is eerlijk: ze bood haar excuses aan.
Portemonnee
Maar het waren niet alleen vreemden die raar deden. Een buurman kwam op een dag langs en die vond het nodig om tegen me te zeggen dat wij anders zijn. Ik vroeg hem wat hij daarmee bedoelde en toen antwoordde hij, zonder overdrijven: ‘jullie hebben een lege portemonnee, ik niet’. Mijn kinderen waren toen al ouder, anders had ik de Petit Bateau-kleertjes erbij gepakt voor hem. ‘Ik heb genoeg’, zei ik. Een tijdje later kwam mijn kans op revanche. Mijn zoon behaalde zijn gymnasium diploma en toen we met hem en zijn vrienden thuiskwamen met bossen bloemen en in feeststemming, vroeg diezelfde buurman wat er aan de hand was en of er iemand getrouwd was. Natuurlijk, bij ons is het alleen maar feest als er iemand trouwt, iets anders hebben we niet.
Dus ik liet hem trots het diploma van mijn zoon zien en voegde eraan toe ‘met een lege portemonnee, hè’. Hij stond wat ongemakkelijk met zijn handen in zijn bruine corduroybroek en ging toen maar weer naar binnen.
Soms denk ik weleens dat ik beter mijn mond kan houden, maar weet u, dat heb ik de eerste jaren gedaan en naar die tijd wil ik niet meer terug. Ik bemoei me met mijn eigen zaken, zal nooit de confrontatie opzoeken, maar als je gaat wroeten, dan heb je best kans dat ik reageer.
Het voelt soms echt alsof het nooit genoeg is wat we doen. Alsof ze steeds de doelpalen verzetten en met nieuwe obstakels komen om je buiten te sluiten. Wanneer is het genoeg? Als ik mijn hoofddoek afdoe en ga paaldansen? Nee, ook dan niet, want hoe geëmancipeerd Nederlanders ook zeggen te zijn, ik zie heus wel op televisie hoe vrije vrouwen worden behandeld. Dat ik een hoofddoek draag, betekent niet dat ik het goedkeur dat vrouwen die hun eigen keuzes maken zo hard worden aangevallen. Ik weet het, je zou niet denken dat ik het zie en volg, maar ik zie het wel eens voorbij komen. Die hoofddoek zegt niks over hoe ik andere vrouwen zie, zegt niks over mijn IQ, niks over mij dat ik niet wil vrijgeven. En nu het toch over die hoofddoek gaat: ik, en alleen ik, bepaal waar die voor staat, niemand anders. Een van de meest absurde ervaringen die ik heb in Nederland is dat mensen die ik niet ken, meestal mensen die een hekel hebben aan moslims, mij gaan vertellen wat mijn hoofddoek betekent. Nee.
Nee, nee, nee.
Ik ga daar over. Ik bepaal dat en alleen ik kan daar antwoord op geven en dat antwoord heeft alleen betrekking op mij. Als u wilt weten wat het voor andere vrouwen betekent, zult u met hen moeten praten. En dan maar hopen dat ze antwoord willen geven, want laat ik nog een misverstand uit de wereld helpen: we hóeven geen uitleg te geven, daar heeft niemand recht op. Het idee dat vrouwen zoals ik publiek bezit zijn waar iedereen wat over te zeggen heeft, is echt raar.
Gedag zeggen
Wat ik ook raar vind, ja ik maak maar gebruik van het moment, is de gewoonte van sommige Nederlanders om je de ene keer wel gedag te zeggen en de andere keer niet. Hoe werkt dat eigenlijk? Een buurvrouw deed dat eens bij mij. Ze stond met een andere vrouw te praten, keek naar me terwijl ik voorbij liep en ik ‘hallo buurvrouw’ zei en negeerde me vervolgens.
De keer daarop was ik het die haar groet niet beantwoordde. Ze vroeg me nadien waarom ik dat had gedaan. Nou, dat heb ik haar uitgelegd. Daarna heeft ze me nooit meer genegeerd.
Sommige Nederlanders denken dat het alleen om hen gaat, om hoe zij ons ervaren, wat zij van ons vinden. Maar wij zijn er ook nog. En dat zullen we heel soms laten weten ook. Zo was ik een keer met wat vriendinnen op stap toen we op het station van Rotterdam een man, een Néderlandse man, zijn vrouw zagen slaan terwijl de rest langs liep alsof er niks aan de hand was. We aarzelden geen moment, trokken haar uit zijn handen en sloegen hem met onze vlakke handen.
‘Je mag vrouwen niet slaan’, zeiden we tegen hem terwijl hij zijn armen om zijn hoofd hield om zich te beschermen tegen onze klappen. Dat was zo’n hilarisch moment, dat wíj het nu eens waren die de Nederlandse man vertelden dat je vrouwen niet hoort te slaan. Stond ie daar vol ongeloof, omringd door oudere vrouwen met een hoofddoek die met een accent zeiden dat hij zijn vrouw niet mocht slaan.
Eindelijk waren de rollen eens een keer omgedraaid. Nu waren wij het die mochten oordelen. Veroordelen. Zaten wij eens een keer niet in het beklaagdenbankje met een spervuur aan domme vragen.
Zelfwaarde
Petit Bateau is duur. Hebben jullie sokken in jullie land. Slaat je man je. In welke taal droom je. Mag je werken van je man. Wil je ooit terug naar je eigen land.
Maar niemand die gewoon eens vraagt hoe ik me voel, of ik gelukkig ben.
Dat ben ik namelijk wel. Ik ben weer de koningin van mijn leven. Mijn kinderen zijn getrouwd en hebben een goede baan. Ik heb de leukste kleinkinderen. Ik ben trots op hen en ik ben trots op mezelf. Trots op de vrouw die ik ben geworden. Mijn zelfwaarde hangt namelijk niet af van wat anderen over mij vinden. Zo heb ik dat ook mijn kinderen geleerd.
Een tijdje geleden stond ik bij de bushalte en een vrouw, die volgens mij niet helemaal bij haar plaat was, zei dat ik naar mijn eigen land terug moest. Ik heb toen mijn paspoort gepakt en heb gezegd dat dit mijn eigen land is en ik helemaal nergens naartoe ga. Ze mompelde wat terug dat ik niet kon verstaan. Mensen verwachten meestal dat ze ermee wegkomen en dat je niet zult reageren. Dus het is altijd leuk om de verbazing op hun gezicht te zien als er wel geluid komt uit de hoofddoek.
Dit is mijn land. Dit is mijn thuis. Het verlies van Salim was immens, maar het is me gelukt door te gaan. Mijn kinderen en kleinkinderen komen vaak op bezoek. Ze smullen nog altijd van mijn eten en zoetigheden. En ze moeten lachen als ik het over Carola heb in plaats van corona. Ik weet natuurlijk dat het corona is maar ik vind het leuk ze voor de gek te houden.
Marokkanendebat
Als ze me bellen dat ze eraan komen, duik ik altijd de keuken in en dan moet ik weer denken aan het begin, hoe de koekjes en cakes de deur naar buiten hebben geopend voor me.
Ja, ik ben gelukkig. Ik kijk tevreden terug op mijn leven. Als het einde daar is, dan hoop ik mijn Salim weer te zien. Ik ben niet bang voor de dood – maar ik heb ook geen haast.
Ik ben van ver gekomen en hoop nog heel veel verder te mogen komen. En daar verandert geen nieuwsreportage of Marokkanendebat iets aan.
Monoloog, in opdracht van Frascati Producties geschreven door Hassnae Bouazza, die eerder deze week werd voorgedragen door Esma Abouzahra in theater Frascati. Bouazza baseerde zich op gesprekken die zij samen met Fatima Elatik voerde met verschillende vrouwen uit de eerste generatie Marokkaans-Nederlandse vrouwen die vanaf begin jaren ‘70 naar Nederland kwamen. De voordracht door Abouzahra is hier te beluisteren.
Hassnae Bouazza, 09.10.2020 @ 08:34