Holocaustontkenning
Christopher Hitchens
Foto: Ryan McGinley
“Brand! Brand! Brand!” Zo, nu hebben jullie het gehoord. Toegegeven, niet geschreeuwd in een overvol theater – en naar ik me nu realiseer, lijk ik het geroepen te hebben in de eetzaal van Zwijnstein – maar het punt is wel duidelijk. Iedereen kent het onnozele oordeel van de zeer overbejubelde opperrechter Oliver Wendell Holmes, die, gevraagd naar een praktisch voorbeeld van wanneer het gepast zou zijn het spreken in te perken of het te definiëren als een handeling, het voorbeeld gaf van het schreeuwen van ‘Brand’ in een overvol theater.
Er wordt nogal eens vergeten, wat hij in die zaak deed: het naar de gevangenis sturen van een groep Jiddisch sprekende socialisten, wiens lectuur geschreven was in een taal die de meeste Amerikanen niet konden lezen, waarin ze stelling namen tegen president Wilson’s deelname aan de Eerste Wereldoorlog en het slepen van de Verenigde Staten in dit bloedige conflict, waarvoor de Jiddischsprekende socialisten nu juist uit Rusland gevlucht waren, om daaraan te ontsnappen. Sterker nog, het zou net zo overtuigend betoogd kunnen worden dat de Jiddischsprekende socialisten, die gevangengezet werden door de excellente en overbejubelde rechter Oliver Wendell Holmes, de echte brandweermannen waren: degenen die ‘Brand!’ riepen toen er ook daadwerkelijk een brand was, in een bijzonder vol theater.
En wie zal dat uitmaken? Wel, houdt die vraag, dames en heren, broeders en zusters, ik hoop dat ik mag zeggen: kameraden en vrienden, voor de geest.
Ik ontsla mijzelf van het vriendelijke aanbod van bescherming van de spreker, dat zo gul aangereikt werd in het openingswoord aan het begin van de avond: iedereen die iets grofs over of tegen me wil zeggen, staat het geheel vrij dat te doen, en is daartoe zelfs welkom – op hun eigen risico.
Maar voordat ze dat doen, zouden ze – zoals wij dat naar mijn overtuiging allen zouden moeten doen – een korte opfriscursus moeten nemen in de klassieke teksten over dit vraagstuk. Welke zijn: John Miltons Areopagitica, zijnde de grote heuvel in Athene voor discussie en vrije meningsuiting, Thomas Paines inleiding op The Age of Reason, en ik zou zeggen: John Stuart Mills essay On Liberty, waarin op verschillende wijzen gesteld wordt – ik zal boud zijn, en alledrie deze voorname heren van de grootse traditie van met name Engelse vrijheid, in één ruk samenvatten –
Wat zij zeggen is: het is niet slechts het recht van degene die spreekt om gehoord te worden; het is ook het recht van iedereen in het publiek om te luisteren en te horen. En iedere keer dat je iemand het zwijgen oplegt, maak je jezelf een gevangene van je eigen handeling, want je ontzegt jezelf het recht iets te horen. Met andere woorden: je eigen recht om te horen en blootgesteld te worden, is in al deze zaken net zozeer gemoeid, als het recht van de ander stem te geven aan zijn of haar kijk op de dingen.
Zoals John Stuart Mill zei: Als allen in de samenleving overtuigd zouden zijn van de waarheid en schoonheid en waarde van een propositie, allen behalve één persoon, dan zou het juist daarom des te belangrijker zijn dat die ene ketter gehoord zou worden. Want we zouden nog altijd voordeel hebben van zijn, wellicht schandalige of ontzetting wekkende, visie.
In meer recente tijden is dit denk ik het beste geformuleerd door een persoonlijke heldin van mij, Rosa Luxemberg, die zei dat de vrijheid van meningsuiting betekenisloos wordt, tenzij het de vrijheid aanduidt van degene die anders denkt. Mijn vriend John O’ Sullivan, voormalig eindredacteur van de National Review, waarschijnlijk mijn meest conservatieve en reactionaire katholieke vriend, zei eens in een klein gedachte-experiment: “Als je de Paus hoort zeggen dat hij in God gelooft, denk je: ‘Tja, de Paus doet zijn werk weer eens vandaag’. Als je de Paus daarentegen hoort zeggen dat hij serieus is gaan twijfelen aan het bestaan van God, begin je te denken dat hij wel eens iets op het spoor zou kunnen zijn.”
Dus: als iedereen in Noord-Amerika wordt gedwongen om op school training bij te wonen in gevoeligheid over Holocaustbewustzijn, en geleerd wordt de Endlösung te bestuderen, waartegen in werkelijkheid niets gedaan werd door dit land, of Noord-Amerika, of het Verenigd Koninkrijk terwijl het gebeurde, – maar laten we zeggen dat daarvoor, bij wijze van compensatie, iedereen nu verplicht wordt een officieel en onveranderlijk verhaal te slikken, waarvan gedacht wordt dat dit het grote morele exempel is; het morele equivalent van de moreel tekortschietende elementen van de Tweede Wereldoorlog; de manier om onze onrustige gewetens te sussen over dat gevecht –
Als dat het geval is met ieder van ons, zoals het dat min of meer is, en één persoon staat op en zegt: ‘Weet je wat? Die Holocaust, ik ben niet zeker dat die überhaupt plaatsgevonden heeft. Sterker nog, ik ben er vrij zeker van dat het niet zo was. Ja, ik begin mij af te vragen of het enige niet was, dat de Joden een beetje geweld over zichzelf afriepen’ – die persoon, die heeft niet alleen het recht om te spreken; juist zijn recht om te spreken moet extra bescherming gegeven worden. Want om te komen op wat hij te zeggen heeft, moet hij enige moeite gedaan hebben; zou eventueel een korrel historische waarheid kunnen bevatten; of zou op zijn minst mensen aan het denken kunnen zetten over waarom zij denken te weten wat ze denken reeds te weten. ‘Hoe weet ik dat ik dit weet, behalve dat ik het altijd heb geleerd en nooit iets anders gehoord heb?’
Het is altijd de moeite waard om de eerste uitgangspunten vast te stellen, het is altijd de moeite waard om te vragen: ‘Wat zou je doen als je een lid van het Platte Aarde-Genootschap zou tegenkomen?’; ‘Nu ik er over nadenk: hoe kan ik eigenlijk bewijzen dat de aarde rond is?’; ‘Ben ik zeker van de evolutietheorie? Ik weet dat het verondersteld wordt wáár te zijn. Hier is iemand die zegt dat zoiets helemaal niet bestaat, dat het allemaal Intelligent Ontwerp is. Hoe zeker ben ik van mijn eigen overtuigingen?’
Neem geen toevlucht tot de valse zekerheid van de consensus, en het gevoel dat je oké zit, omdat je jezelf in de veilige, morele meerderheid bevindt. Een van de meest trotse momenten van mijn leven, dat is in het recente verleden, is in het verdedigen van de Britse historicus David Irving, die op dit moment in de gevangenis in Oostenrijk zit, om niets méér dan mogelijkheid dat hij een onwelkome gedachte op Oostenrijkse bodem zou uiten. Hij heeft in werkelijkheid niets gezegd in Oostenrijk. Hij werd niet eens beschuldigd dat hij iets gezegd zou hebben; hij werd beschuldigd van het wellicht beramen om iets te zeggen, dat een Oostenrijkse wet zou schenden, die stelt dat slechts één versie van de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog geleerd mag worden in onze dappere, kleine Tiroler republiek.
De republiek die ons Kurt Waldheim gaf als secretaris-generaal van de Verenigde Naties, een man die in verschillende landen gezocht werd vanwege oorlogsmisdaden. Het land dat Jörg Haider, de leider van zijn eigen fascistische partij, een plaats gaf in het kabinet dat David Irving naar de gevangenis zond. U bent wellicht bekend met de twee dingen waarom Oostenrijk beroemd is geworden? Nu ik u toch heb? – Ik hoop dat er enkele Oostenrijkers in de zaal zitten om er zich boos over te maken. Jammer als dat niet zo zou zijn. – Maar de twee grootste prestaties van Oostenrijk zijn de wereld te overtuigen dat Hitler Duits was en Beethoven Weens.
Nu kunnen ze aan dit trotse lijstje toevoegen dat ze eindelijk de moed hebben gehad hun verleden onder ogen te zien en een Britse historicus op te sluiten die geen andere misdaad heeft begaan dan in gedachten en schrift. En dat is een schandaal. En ik kan meestal geen secondant vinden wanneer ik dit zo voorstel, maar dat interesseert me niet. Ik heb geen secondant nodig. Mijn eigen opinie is voldoende voor me, en ik eis het recht op deze te mogen verdedigen tegen elke consensus, elke meerderheid, waar dan ook, op welke plek dan ook, en wanneer dan ook. En iedereen die het daar niet mee eens is, kan een nummertje trekken, in de rij gaan staan, en me de kont kussen.
Welnu, ik weet niet hoevelen van u het gevoel hebben dat zij niet volwassen genoeg zijn om dat zelf te kunnen te beslissen, en dat zij beschermd moeten worden van bijvoorbeeld David Irvings editie van Goebbels dagboeken, waaruit ik meer over het Derde Rijk geleerd heb dan door het bestuderen van Hugh Trevor Roper en A.J.P. Taylor bij elkaar, toen ik aan Oxford studeerde.
Maar ten behoeve van diegenen van u die dat zo voelen, raad ik een andere korte opfriscursus aan: ga nog eens heen en bekijk, niet slechts de film en het stuk, maar lees de tekst van Robert Bolt’s prachtige toneelstuk A Man for all Seasons; sommigen van u zullen het vast hebben gezien. Daarin besluit sir Thomas More dat hij liever zou sterven, dan te liegen en zijn geloof te verraden. En op zeker moment redetwist More met een bijzonder felle, ketterjagende aanklager, een dienaar van de koning, en een hongerig en ambitieus man. En More zegt tegen die man: “U zou de wet breken om de duivel te straffen, is het niet?” En de aanklager, de ketterjager, zegt: “Hem breken? Ik zou elke wet in Engeland neerhouwen als ik dat zou kunnen doen, als ik hem daarmee te pakken zou krijgen.” En More zegt: “Ja dat zou u doen, nietwaar? Maar dan, als u de duivel in een hoek gedreven had, en de duivel zou zich omdraaien om de confrontatie met u aan te gaan, waar zou heen vluchten voor bescherming, nu alle wetten van Engeland neergehouwen en afgevlakt zijn? Wie zou u dan nog beschermen?”
Houdt voor ogen, dames en heren, dat telkens als u het recht schendt of voorstelt te schenden van een ander op vrije meningsuiting, u in potentia een staaf maakt voor uw eigen rug. Want de andere vraag die opgeworpen wordt door rechter Oliver Wendell Holmes is eenvoudig deze: wie moet dat uitmaken? Aan wie verleent u het recht om te besluiten welke uitspraken schadelijk zijn, of wie de schadelijke spreker is, of om van tevoren te bepalen wat de schadelijke gevolgen zullen zijn, waarover we dan van te voren voldoende zouden moeten weten om die te voorkomen? Aan wie zou u dat werk toevertrouwen? Aan wie zou u de taak van censor overhandigen? Is het geen beroemd maxime dat de man die alle pornografie moet lezen om te besluiten wat nog door de beugel kan en wat niet meer, de man is die het meest het risico loopt geperverteerd te raken?
Heeft u enige spreker gehoord, in oppositie van de motie die voor u ligt vanavond – welsprekend als sommigen, nou ja één tenminste, mag zijn – aan wie u de taak zou delegeren om voor u te bepalen wat u zou mogen lezen, wie u zou belasten met de opdracht om dat voor u te besluiten, om u te ontslaan van de verantwoordelijkheid te horen wat u wellicht zult moeten aanhoren? Kent u iemand die daartoe bekwaam is? Handen omhoog dan, alstublieft! Kent u iemand aan wie u deze baan zou geven? Heeft iemand een man of vrouw die hij wil nomineren?
Wat? Wilt u nu zeggen dat er niemand is in Canada die bekwaam genoeg is voor mij te besluiten wat ik kan lezen, of horen? Ik had geen idee… Maar er is een wet die zegt dat er zo iemand moet zijn. Of er is een subsectie van een of ander lullige wet, die dat zegt. Nou, naar de hel met die wet dan! Deze nodigt u uit om leugenaars en hypocrieten te worden en te ontkennen wat u reeds weet over het censoriale instinct, waarover we in de kern alles weten wat we moeten weten, en we weten het al een lange tijd.
Het komt uit een oude anekdote over een andere voorname Engelsman – sorry dat ik vanavond zo kieskeurig klink op dat vlak – dr. Samuel Johnson, de grote lexicograaf, en auteur – of compilator zou ik eigenlijk moeten zeggen – van het eerste grote woordenboek van de Engelse taal. Toen die voltooid was, werd dr. Johnson opgewacht door delegaties mensen om hem te feliciteren, uit de adelstand, de hogere burgerij, kamerleden en lords, en ook een delegatie van respectabele dames uit Londen, die hem verzorgden in zijn onderkomen in Fleet Street, en hem gelukwensten: “Dr. Johnson”, zeiden ze, “We zijn verheugd te ontdekken dat u geen onwelvoeglijke of obscene woorden in uw woordenboek hebt opgenomen.” “Dames”, antwoordde dr. Johnson, “ik feliciteer u dat u in staat bent ze op te zoeken.”
Iedereen die deze grap vat – en ik ben blij te zien dat ongeveer tien procent van u daartoe in staat is – begrijpt het punt ten aanzien van censuur en in het bijzonder ‘prior restraint’, zoals dit bekend staat in de Verenigde Staten, waar het uitgesloten is door het eerste amendement van de grondwet: het mag niet van te voren bepaald worden welke woorden gepast of ongepast zijn. Niemand heeft de kennis die benodigd zou zijn om die beslissing te nemen, en, meer ter zake: men moet de motieven verdenken van degenen die dat wel wensen te doen. In het bijzonder de motieven van degenen die vastbesloten zijn gekwetst te zijn; van degenen die door een schatkamer aan Engels ziften, zoals het eerste lexicon van Dr. Johnson, speurend naar smerige woorden om zichzelf te bevredigen, en een of ander instinct waarover ik maar liever niet wil speculeren.
Dit is het eerste deel van een redevoering, gehouden door Christopher Hitchens, journalist en publicist (Karl Marx and the Paris Commune, Why Orwell Matters, The Trial of Henry Kissinger) en tegendraads Brits-Amerikaans publiek intellectueel, in het kader van een debat op 15 november 2006 aan Hart House (universiteit van Toronto), getiteld Be It Resolved: Freedom of Speech Includes the Freedom to Hate, over de vraag of het verbod op hate speech nu wel of niet uit de Canadese wetgeving gehaald zou moeten worden.
De hedendaagse reïncarnatie van Voltaire legt zo subliem en kristalhelder uit waarom de vrijheid van meningsuiting niet anders dan absoluut kan zijn, dat Prediker nu maar eens de transcriptie en vertaling voor zijn rekening genomen heeft, omdat hij meent dat elke burger, elke politicus, elke gelovige, en elk kind op elke school waar ook ter wereld dit betoog met enige regelmaat zou moeten overwegen alsof het een tekst uit een canoniek boek betrof.
Algemeen, 20.06.2009 @ 07:53
8 Reacties
op 20 06 2009 at 12:09 schreef leo schmit:
Kan Prediker misschien ook de oorspronkelijke Engelse versie er met een link bijleveren?
op 20 06 2009 at 13:47 schreef Engelbert:
Dank voor deze tekst. Verplichte kost (of mag ik dat niet zeggen?) voor hen die maar blijven geloven dat een democratie een theekransje is van gelijkgestemden. Op een tegeltje en naar Verhagen cum suis zou ik zeggen.
Zoals Chomsky zei: “If we don’t believe in freedom of expression for people we despise, we don’t believe in it at all.”
op 20 06 2009 at 14:52 schreef Dick Kooman:
Jammer van de beroerde vertaling. Het origineel moet een prachtig staaltje Hitchens-betoog zijn.
Voor meer Hitchens: elke maandag in Slate. En vergeet niet zijn boek ‘God is not great’ te lezen.
op 20 06 2009 at 18:48 schreef wout eenhoorn:
De Holocaust is het meest verschrikkelijke wat er als er tenminste hiervoor niet een andere wereld is geweest, is gebeurd. wie zal het zeggen, . Om dan nog te luisteren naar iemand die eraan twijfelt dan ben je goed gek. Lees de boeken van Wiesel eens mijnheer de schrijver.
op 20 06 2009 at 19:51 schreef Benech:
Wout: voor jou een tegeltje ook maar bestellen?
op 21 06 2009 at 09:31 schreef Bert Brussen:
@Wout: waar het om gaat is niet het ontkennen van de verschrikking zelf, waar het om gaat is het feit dat bij voorbaat de holocaustontkenning verbieden een vorm van gedachtenpolitie is. Wie ben jij om iemand zijn gedachten te ontnemen? Als het jou vrij staat te denken dat de aarde plat is of dat de mens 6000 jaar geleden door God is geschapen, waarom staat het iemand anders dan niet vrij te denken dat de holocaust niet heeft plaatsgevonden?
op 21 06 2009 at 14:19 schreef George van der Velde:
En toch ben ik blij met de vertaling, want als ik daarna de speech beluister, kan ik er dubbel van genieten.
op 27 06 2009 at 15:22 schreef diadorim:
Holocaust ontkenning is een consequentie van het feit dat nazi duitsland een dictatuur was. Hitler besprak belangrijke zaken namelijk niet tijdens streng gereguleerde kabinets vergaderingen met stenografen, maar tijdens wandelingen in de Alpen.