Hamdonna
Sheikh Nefzaoui
De man die zich in de gunst van de vrouw mag verheugen, is de man die zijn best doet haar te behagen. Hij moet een goed voorkomen hebben, knapper zijn dan de mannen om hem heen, in vorm zijn, met de juiste lichaamsverhoudingen. Hij moet eerlijk en oprecht zijn in zijn conversaties met vrouwen, edelmoedig en dapper, niet ijdel, hij moet een aangename gesprekspartner zijn. Een slaaf van zijn belofte moet hij zijn, altijd woord houden, de waarheid spreken, en hij moet doen wat hij heeft gezegd.
Mannen die opscheppen over de vrouwen die ze hebben gehad, over hoe bereidwillig ze wel niet zijn, zijn lafaards. Over hen zal het in het volgende hoofdstuk gaan.
Het verhaal gaat over een koning, Mamoum, die een hofnar had, genaamd Bahloul, die de prinsen en viziers vermaakte.
Op een dag verscheen deze poetsenbakker voor de koning, die zichzelf een beetje zat te vermaken. De koning zei hem te gaan zitten en vroeg hem, terwijl hij zich van hem afwendde: “Wat wilt u van me, o zoon van een gevallen vrouw?”
Bahloul antwoordde: “Ik vroeg me af hoe het met onze heer gaat, moge God hem de overwinning gunnen.”
“En hoe gaat het met u”, zei daarop de koning. “Hoe gaat het met uw nieuwe en uw oude vrouw?” Want Bahloul, niet tevreden met één vrouw, had er een tweede vrouw bijgenomen.
“Ik ben niet gelukkig”, antwoordde hij. “Met de oude noch de nieuwe, bovendien ben ik getroffen door armoede.”
Toen zei de koning: “Ken je verzen die over dit onderwerp handelen?”
De hansworst bevestigde dit, Mamoum beval hem ze te reciteren en Bahloul begon als volgt:
Ik ben geketend door armoede, ellende pijnigt mij,
Gegeseld word ik door mijn ongeluk.
Pech heeft me in de problemen gebracht,
En me de minachting van de mensen opgeleverd.
God houdt niet van een armoedzaaier als ik;
Aanstootgevend in ieders ogen.
Ongeluk en ellende hebben me lange tijd
In hun greep gehouden en zonder twijfel
Zal ik spoedig uit mijn huis worden verstoten.
Mamoum zei: “Waar ga je dan naartoe?”
Hij antwoordde: “Naar God en zijn profeet, o prins der gelovigen.”
“Uitstekend!” zei de koning, “wie toevlucht zoekt bij God en zijn profeet, en vervolgens bij ons, zal een warm welkom krijgen. Maar kun je wat meer verzen reciteren over je twee vrouwen, en wat er met hen zal gebeuren?”
“Jawel”, zei Bahloul.
“Laat ons dan horen wat je hebt te zeggen!”
Bahloul begon toen met deze poëtische woorden:
Uit onwetendheid trouwde ik twee vrouwen
– Wat zijn dan je klachten, o echtgenoot van twee vrouwen?
Ik had me voorgenomen als een lam te zijn tussen deze twee;
Te genieten van de boezems van mijn twee schapen,
Maar ik ben geworden als een ram tussen twee jakhalzen.
De dagen en nachten rijgen zich aaneen,
Waarin hun juk zwaar op me weegt.
Als ik lief ben voor de een, wordt de ander boos.
En zo ben ik overgeleverd aan deze twee furies.
Als je een goed leven wilt, met een vrij gemoed,
En met je handen ongebonden, trouw dan niet.
En als je dan toch moet trouwen, hou het dan bij één vrouw:
Eén enkele vrouw is genoeg om twee legers te bevredigen.
Toen Mamoum deze woorden hoorde, begon hij zo hard te lachen, dat hij bijna van zijn zetel viel. Toen gaf hij Bahloul zijn gouden mantel, een prachtig gewaad, als teken van zijn goedheid.
Bahloul ging in opperbeste stemming naar het verblijf van de grootvizier. Precies op dat moment keek Hamdonna vanuit haar paleis in zijn richting, en ze zag hem. “Bij de God van de tempel van Mekka!” zei ze tegen haar negerin. “Daar heb je Bahloul in een prachtige gouden mantel! Hoe kan ik die nou eens in bezit krijgen?”
De negerin zei: “Ach, mijn meesteres, u zou niet weten hoe u dat zou moeten aanpakken.”
Hamdonna antwoordde: “Ik heb een plannetje bedacht, die mantel is binnenkort van mij.” Waarop de negerin zei: “Bahloul is een sluw man, mensen denken dat ze hem voor de gek kunnen houden, maar bij God, in werkelijkheid houdt hij juist hen voor de gek. Vergeet dat plan van u nou maar, en pas op dat u niet in de val trapt die u voor hem opzet.”
Maar Hamdonna wilde van geen wijken weten. Ze stuurde haar negerin naar Bahloul, om hem te ontbieden.
“Bij Gods zegen”, zei hij, “op wie jou roept, moet je reageren”, en hij ging naar Hamdonna.
Die verwelkomde hem en zei: “O, Bahloul, je bent vast gekomen om mij te horen zingen.” – “Absoluut, mijn meesteres!” antwoordde hij. “U hebt daar een bijzonder talent voor!”
“En na het beluisteren van mijn liederen, heb je vast ook wel zin in een paar versnaperingen.”
“O, zeker”, zei hij.
Toen begon ze zo mooi te zingen, dat mensen die het hoorden, wel konden sterven van pure liefde.
Bahloul had geluisterd, versnaperingen werden gebracht, hij at en dronk en zij zei toen: “Ik weet niet waarom, maar ik kan me zo voorstellen dat je graag afstand zou doen van je mantel, om die mij te schenken.” En Bahloul antwoordde: “O, meesteres! Ik heb gezworen die alleen te geven aan haar, met wie ik heb gedaan wat een man met een vrouw doet.”
En wat is dat dan wel, Bahloul?” vroeg ze.
“Zou ik dat niet weten?” antwoordde hij. “Ik, die Gods creaturen in die wetenschap onderricht? Ik ben het die hen doet copuleren in liefde, die hen inwijdt in de genoegens die een vrouw kan geven, hen laat zien hoe je met een vrouw moet vrijen, wat haar opwindt en bevredigt. Ach, mijn meesteres, wie is er kundiger dan ik in de kunst der coïtus?”
Hamdonna was een dochter van Mamoum, en de vrouw van de grootvizier. Ze was een perfecte schoonheid, met een prachtig figuur. Niemand overtrof haar in elegantie en perfectie. Helden werden nederig en onderdanig, zodra ze haar ontwaarden, en sloegen hun ogen ter aarde, uit vrees te worden verleid, zoveel charme en bekoorlijkheden had God haar gegeven. Wie haar aankeek, kreeg last van een verscheurd gemoed, en O! Hoeveel helden zichzelf niet in de problemen hadden gebracht vanwege haar. Juist hierom had Bahloul haar altijd gemeden. Uit vrees de verleiding niet te kunnen weerstaan, en beducht voor zijn gemoedsrust was hij, tot dit moment, nooit eerder in haar bijzijn geweest.
Bahloul begon met haar te converseren. Af en toe keek hij haar aan om dan meteen weer zijn ogen naar de grond te slaan, uit angst zijn hartstocht niet te kunnen beheersen. Hamdonna brandde van verlangen de mantel te bezitten, en hij weigerde er afstand van te doen zonder een vorstelijke beloning.
“Wat is je prijs voor die mantel?” vroeg ze. Waarop hij antwoordde: “Coïtus, mijn oogappel.”
Vierde deel van de vertaling van De Geurige Tuin, een vijftiende-eeuws Arabisch sekshandboek van Sheikh Nefzaoui, voluit Abu Abdullah Muhammad ben Umar Nefzaoui, geboren in de streek Nefzaoua, in het zuiden van wat nu Tunesië is. Hij stelde het boek rond 1420 samen op verzoek van de kalief, Abû Fâris. Deze vertaling is gebaseerd op de Engelse vertaling van Sir Richard Francis Burton. Uw Hoofdredacteur heeft het in zijn hoofd gezet om het hele werk in fragmenten te vertalen en te publiceren op Frontaal Naakt. Suggesties voor verbeteringen zijn van harte welkom. Het eerste deel vindt u hier. Het tweede hier. Het derde hier.
De Geurige Tuin, 03.04.2011 @ 12:34
2 Reacties
op 03 04 2011 at 13:22 schreef Jabir:
Niettemin…
http://www.youtube.com/watch?v=m6VojYGrnpg
op 03 04 2011 at 23:08 schreef MNb:
Potverdrie, een grappig én spannend verhaal en we krijgen niet te lezen hoe het afloopt! Krijgen ze beide wat ze willen? Komt de koning er achter? Hoe reageert die? PB, je bent gemeen.
Niettemin veel en veel beter, erotischer en spannender dan het Keizerrijk der Zinnen en Lang Geleden.