De neger Dorérame (3)
Sheikh Nefzaoui
Overrompeld door haar schoonheid was de koning als verdoofd. Toen zei hij tot zichzelf: “Hoe kom ik hier vandaan? O, mijn geest, geef niet toe aan de liefde!”
Toen hij de kamer verder inspecteerde, zag hij in de handen van de aanwezigen glazen, gevuld met wijn. Ze dronken en aten, en waren duidelijk onder invloed.
Terwijl de koning op een manier zon om uit zijn penibele situatie te ontsnappen, hoorde hij één van de vrouwen tegen één van haar gezellen spreken, haar bij de naam noemend: “O, Dingetje, steek even een fakkel aan, zodat we naar bed kunnen, want de slaap overmant ons. Kom, steek een fakkel aan, dan gaan we naar de andere kamer.”
Ze stonden op en tilden het gordijn op om te kamer te verlaten. De koning verstopte zich om ze te laten passeren. Toen ze hun kamer hadden verlaten om datgene te doen dat noodzakelijk en verplicht is voor de mensheid, ging hij hun vertrek binnen en verborg hij zich in een kast.
Terwijl hij zich dus daar had verstopt, kwamen de vrouwen terug en ze sloten de deuren. Hun zinnen waren bedwelmd door de wijn en ze trokken al hun kleren uit en begonnen elkaar te strelen.
De koning zei tot zichzelf: “Omar had gelijk toen hij zei dat dit een huis van ongeluk is, en een afgrond van losbandigheid.”
Toen de vrouwen in slaap waren gevallen, stond de koning op, deed het licht uit, ontkleedde zich en ging toen tussen de twee vrouwen liggen. Hij had hun namen onthouden en fluisterde tegen één van hen: “Zeg, Dingetje, waar heb je de sleutels van de deur gelaten?”
De vrouw antwoordde: “Ga toch slapen, hoer, de sleutels liggen op hun vaste plek.”
De koning zei tot zichzelf: “Macht en kracht is er alleen in God de Almachtige en Goedgunstige!” En hij zat erg in de piepzak.
Opnieuw vroeg hij de vrouw naar de sleutels: “Het wordt al licht en ik moet de deuren openen. Daar heb je de zon al. Ik ga het huis openen.”
En ze antwoordde: “De sleutels liggen op hun vaste plek. Waarom stoor je me? Ga toch slapen tot het dag wordt.”
En weer zei de koning tot zichzelf: “Macht en kracht is er alleen in God de Almachtige en Goedgunstige, en waarlijk, als ik God niet vreesde, had ik haar al doorboord met mijn zwaard.” Toen begon hij weer: “Hé jij, Dingetje!
Ze zei: “Wat moet je?”
“Ik weet niet meer waar de sleutels zijn”, zei de koning. “Zeg me waar ze liggen.”
“Wat ben je toch een snolletje”, antwoordde ze. “Heb je weer jeuk aan je vulva? Kun je echt geen nacht zonder? Kijk! De vrouw van de vizier heeft alle smeekbedes van de neger weerstaan, en hem al zes maanden afgewezen! De slutels zitten in de zak van de neger. Vraag hem niet jou de sleutels te geven, maar zeg: ‘Geef me je lid.’ Je weet dat-ie Dorérame heet.”
De koning was nu stil, want hij wist wat hem te doen stond. Hij wachtte even tot de vrouw weer in slaap was gevallen, toen trok hij haar kleren aan. Daaronder verborg hij zijn zwaard. Zijn gezicht verborg hij achter een sluier van rode zijde. Op deze manier gekleed, leek hij op een vrouw. Hij opende de deur, sloop zachtjes naar buiten en nam positie achter de gordijnen van de ingang van de salon. Hij zag slechts een paar mensen zitten. De rest sliep.
De koning zei het volgende stille gebed op: “O, mijn ziel, laat me de goede weg volgen, en laat al deze mensen verdoofd zijn door dronkenschap, zodat ze hun koning niet kunnen onderscheiden van zijn onderdanen, en God, geef me kracht.”
Toen ging hij de salon binnen, zeggende: “In naam van God! En hij stommelde naar het bed van de neger, alsof hij dronken was. De negers en de vrouwen zagen hem aan voor de vrouw wier kleren hij had aangetrokken.
Dorérame had veel zin in een pleziertje met die vrouw, en toen hij haar bij het bed zag zitten, dacht hij dat ze speciaal voor hem was gekomen, misschien wel voor het liefdesspel. Hij zei: “O, Dingetje, kleed je uit en kruip in mijn bed, ik kom snel bij je.”
De koning zei tot zichzelf: “Macht en kracht is er alleen in God de Almachtige en Goedgunstige!” Toen zocht hij de sleutels in de kleren en de zakken van de neger, zonder iets te vinden. Hij zei: “Gods wil geschiede!” Zijn ogen opslaand, zag hij een hoog raam. Hij strekte zijn arm en vond goudgeborduurde kledingstukken, voelde in de zakken en, o verrassing, vond de sleutels. Zeven in totaal, net zoveel als het huis deuren had. In zijn vreugde riep hij uit: “God zij geprezen en verheerlijkt!” Toen zei hij: “Alleen door middel van een list kan ik hier ontsnappen.” Hij veinsde misselijkheid en deed alsof hij hevig moest vomeren. Hij hield zijn hand voor zijn mond, en haastte zich naar het midden van de binnenplaats. De neger zei tegen hem: “God zegene je, Dingetje! Elke andere vrouw zou gewoon in bed hebben gekotst!”
De koning ging naar de binnenste deur van het huis en opende die, en sloot die weer achter zich. Zo ging hij van deur naar deur, totdat hij bij de zevende aankwam, die toegang gaf tot de straat. Hier vond hij zijn metgezellen, die zich zeer ongerust hadden gemaakt, en hem vroegen wat hij had gezien.
“Nu is niet het moment”, zei de koning. “Laten we dit huis binnengaan met de zegen van God, en met zijn hulp.”
Tiende deel van de vertaling van De Geurige Tuin, een vijftiende-eeuws Arabisch sekshandboek van Sheikh Nefzaoui, voluit Abu Abdullah Muhammad ben Umar Nefzaoui, geboren in de streek Nefzaoua, in het zuiden van wat nu Tunesië is. Hij stelde het boek rond 1420 samen op verzoek van de kalief, Abû Fâris. Deze vertaling is gebaseerd op de Engelse vertaling van Sir Richard Francis Burton. Uw Hoofdredacteur heeft het in zijn hoofd gezet om het hele werk in fragmenten te vertalen en te publiceren op Frontaal Naakt. Suggesties voor verbeteringen zijn van harte welkom. Lees delen 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8 en 9.
De Geurige Tuin, 07.07.2012 @ 11:48