De neger Dorérame (1)
Sheikh Nefzaoui
Illustratie: Carl Larsson
Het verhaal gaat, en God weet dat het waar is, dat er eens een machtige koning was met een groot rijk, enorme legers en veel bondgenoten. Hij heette Ali ben Direme.
Op een nacht kon hij de slaap niet vatten en riep hij zijn vizier bij zich, en ook het hoofd van de politie en zijn lijfwachten. Onmiddellijk meldden ze zich en hij beval hen hun zwaarden te pakken. Dat deden ze meteen en ze vroegen hem: “Wat is er aan de hand?”
Hij zei: “De slaap wil maar niet komen; ik wil een wandeling door de stad maken en ik wil dat jullie me begeleiden.”
“Uw wens is ons bevel”, antwoordden ze.
Daarna vertrok de koning, zeggende: “In de naam van God! En dat de zegen van de Profeet op ons moge rusten, en de zegening en genade met hem zijn.”
Zijn gevolg ging achter hem aan, en vergezelde hem overal, van straat tot straat.
Dat ging zo een tijdje door, tot ze een geluid hoorden in één van de straten, en een man op de grond zagen zitten, zijn gezicht naar beneden gericht, die driftig met een steen op zijn borst sloeg, huilend: “Er is geen gerechtigheid meer hier beneden! Is er dan niemand die de koning zegt wat er gaande is in zijn rijk?” En hij herhaalde onvermoeibaar: “Er is geen gerechtigheid meer! Ze is verdwenen en de hele wereld is in rouw gedompeld!”
De koning zei tegen zijn gevolg: “Breng die man hierheen, en zorg dat je hem niet afschrikt.” Ze gingen naar hem toe, namen hem bij de hand en zeiden: “Vrees niet, er zal je niks overkomen.”
Waarop de man antwoordde: “Jullie zeggen dat ik niks te vrezen heb, en toch heten jullie me geen welkom! Terwijl je weet dat het welkom van een gelovige een garantie is op veiligheid en vergeving. Dus als een gelovige de gelovige geen welkom heet, dan is er wel degelijk reden tot vrees.” Toen stond hij op en ging met hen mee naar de koning.
De koning stond stil, zijn gezicht verborgen met zijn haik, zoals ook dat van zijn mannen. Die laatsten lieten hun handen rusten op hun zwaarden.
Toen de man de koning naderde, zei hij: “Gegroet, man!” En de koning antwoordde: “Ook jij gegroet, man!” En de man: “Waarom noem je me ‘man’?” Waarop de koning zei: “Waarom noem jíj me ‘man’?” – “Omdat ik je naam niet weet.” – “Nou, ik weet die van jou toch ook niet?”
De koning vroeg hem: “Waar had je het net nou allemaal over? Wat is er aan de hand?” – “Dat vertel ik alleen degene die in staat is mij te wreken en mij te bevrijden van onderdrukking en schande, mocht het de almachtige God behagen!”
De koning zei tegen hem: “Moge God mij tot jouw beschikking stellen om je te wreken en je te bevrijden van onderdrukking en schande!”
“Wat ik je nu ga vertellen”, zei de man, “is wonderlijk en verrassend. Ik hield van een vrouw, die ook van mij hield, en we waren verenigd in de liefde. Dit duurde een lange tijd, totdat een oude vrouw mijn minnares verleidde en haar meenam naar een huis van ongeluk, schande en losbandigheid. Daarna vluchtte de slaap van mijn bank; ik heb alle geluk verloren en ben in de afgrond van het ongeluk gevallen.”
De koning zei toen: “Wat is dat voor vervloekt huis, en met wie is die vrouw dan?”
De man antwoordde: “Ze is met een neger die Dorérame heet, en in wiens huis vrouwen wonen die zo mooi zijn als de maan, vrouwen die mooier zijn dan die in het koninklijk paleis. Hij heeft een minnares die hem innig liefheeft, die totaal aan hem is toegewijd, en die hem alles geeft wat hij wil, in de zin van zilver, dranken en kleding.”
Toen stopte de man met spreken. De koning was zeer verrast door wat hij hoorde, maar de vizier, die geen woord had gemist, maakte uit het verhaal van de man op dat de neger niemand anders was dan zijn eigen slaaf.
De koning verzocht de man hem naar het huis te brengen.
“Als ik het je laat zien, wat ga je dan doen?” vroeg de man.
“Je zult wel zien”, zei de koning. “Er is niets dat je kunt doen”, antwoordde de man. “Want het is een plek die respect en angst inboezemt. Als je het met geweld wilt binnendringen, riskeer je de dood, want de heer des huizes is geducht vanwege zijn kracht en zijn moed.”
“Breng me nou maar naar dat huis”, zei de koning, “en wees niet bang”. En de man antwoordde: “Als God het wil!”
Toen stond hij op en liep voor de mannen uit. Ze volgden hem naar een brede straat, waar hij voor een huis met enorme deuren stopte, en met hoge muren die aan alle kanten onneembaar leken.
Achtste deel van de vertaling van De Geurige Tuin, een vijftiende-eeuws Arabisch sekshandboek van Sheikh Nefzaoui, voluit Abu Abdullah Muhammad ben Umar Nefzaoui, geboren in de streek Nefzaoua, in het zuiden van wat nu Tunesië is. Hij stelde het boek rond 1420 samen op verzoek van de kalief, Abû Fâris. Deze vertaling is gebaseerd op de Engelse vertaling van Sir Richard Francis Burton. Uw Hoofdredacteur heeft het in zijn hoofd gezet om het hele werk in fragmenten te vertalen en te publiceren op Frontaal Naakt. Suggesties voor verbeteringen zijn van harte welkom. Lees delen 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7.
De Geurige Tuin, 26.05.2012 @ 09:43