De goden in Nikko
Peter Breedveld
Nikko is ongeveer twee uur reizen met de trein vanuit Tokio. De stad is cultureel werelderfgoed want het zit net als Kamakura tjokvol tempels en andere historische gebouwen en er is ook veel natuur. Net als bij Brugge had ik er een beetje het gevoel alsof ik door een enorme kijkdoos liep, waar alles er staat om bezichtigd te worden. In Kamakura had ik dat niet, al is dat net zo’n toeristische trekpleister.
De belangrijkste attractie in Nikko is een enorm tempelcomplex met achterin het graf van Tokugawa Ieyasu, de laatste van een drietal shoguns, militaire leiders, die Japan in de Middeleeuwen door middel van veel oorlog tot een echte eenheid smeedden. Ieyasu voltooide dat proces en luidde een periode van vrede in die 250 jaar heeft geduurd, ik meen de langste periode waarin ooit een land continu in vrede heeft verkeerd.
Het tempelcomplex waar Ieyasu ligt is de Nikko Toshogu en het is prachtig, daarom drommen de mensen er samen om zich aan al het moois te vergapen dat daar is te zien. Het is een overdaad aan kunst: reliëfs, beeldhouwwerk, houtsnijwerk, muur en plafondschilderingen en architectuur. Je staat er echt met open bek om je heen te kijken. De Nikko Toshogu staat in een bergachtig bos en heeft verschillende tempelzalen waar je naarbinnen mag, nadat je je schoenen hebt uitgedaan uiteraard. Je zit op de grond en buigt met zijn allen in de richting van de priester, voor in de zaal, een beetje zoals moslims bidden, en die priester legt vervolgens in het Japans uit wat er allemaal te zien is in de zaal, en wat het betekent.
Uit één van die tempelzalen liep een grote, wat oudere vrouw die ik meteen herkende als een landgenoot. Ze had een Japanse gids bij zich tegen wie ze in het Engels sprak. Foutloos Engels maar met dat bonkige accent waarmee de meeste Nederlanders Engels spreken. Ze sprak haar gids streng toe: “There is NOTHING scientific about it“, zei ze, met een sterke nadruk op “nothing“. “At all.”
Atheïsten, ik vind ze wonderlijker dan de vroomste gelovigen. Ze zullen en moeten iedereen laten weten dat religie quatsch is en dat er geen enkele rationele grond is om eraan mee te doen. Ik geloof ook niet in God en in geesten, maar ik voelde wel iets toen ik, gezeten op de grond in een zaal vol draken en heiligen, de galm door mijn lichaam voelde vibreren van de bel waar een priester op sloeg. Niet God, maar de aarde. De omgeving. Je loopt daar door het verhaal van een volk. Je kunt je daartegen verzetten en verklaren dat er geen enkel bewijs is voor dat verhaal, maar dan mis je het punt. Leuker is om te proberen in dat verhaal te komen, er een beetje deel van uit te maken.
Niet dat het altijd lukt. Ik kwam er snel achter dat zich in het complex een slapende kat bevond, en iedereen wilde die slapende kat zien, je mocht de slapende kat zelfs fotograferen. Het was niet moeilijk de slapende kat te vinden, want iedereen stond het inderdaad te fotograferen. Er staat ook een groot bord onder, ‘Slapende Kat’, met een pijl naar de slapende kat. Ik was wel een beetje teleurgesteld, want het was niet meer dan een vrij onopmerkelijke afbeelding van inderdaad een slapende kat boven een poort. Het was een beetje een Eftelingachtige slapende kat.
Het graf van Tokugawa Ieyasu ligt hogerop, onder een metalen pagode die is te bereiken via lange stenen trappen. Ook hier leiden priesters gebedsdiensten voor Ieyasu en Japan, waar veel Japanse toeristen aan meedoen.
Maar ik begin weer in het midden. Ik moet eigenlijk vanaf het station in Nikko beginnen. Vandaar kun je met de bus meteen naar de plek waar alles staat, lekker overzichtelijk bij elkaar, in één dag te bezichtigen, maar ik haat de bus en ik loop heel erg graag, ook om de ‘feel’ van een stad te krijgen. Ik sloeg, toen ik voor het station stond, rechtsaf en liep in één rechte lijn in de richting van de Shinkyo-brug (‘kyo’ betekent brug dus eigenijk moet ik Shin-brug zeggen), dwars door een stille woonwijk, of eigenlijk langs de rand ervan, parallel aan de Daiya-rivier. Ik kwam bijna niemand tegen, behalve iemand die kwam kijken wie ik was toen ik een flesje groene thee uit een automaat trok. Wel zag ik een aantal pensions voor backpackers, en het werd me duidelijk dat Nikko bestaat bij de gratie van het toerisme.
De brug is fraai, de rivier is fraai, je moet een kaartje kopen om erop te mogen. Toen ik een foto stond te maken zei een Thaise toerist tegen me dat ik aan de kant moest, want haar man wilde een foto van háár maken.
Vanaf die brug begint een route door het bos langs de belangrijkste tempels van Nikko. In het begin loop je mee in een soort optocht van toeristen, maar gaandeweg dunt het gezelschap zich uit en op een gegeven moment was ik zelfs zielsalleen in het grote donkere bos.
De eerste tempel is de Rinno-ji. Die heb ik overgeslagen omdat die gerenoveerd wordt en behangen is met steigers met daaromheen weer een enorme constructie met de afbeelding van de tempel daarop.
Next stop: Nikko Toshogu, waar die Nederlandse vrouw haar Japanse gids de oren waste. U ziet op de foto’s die drommen toeristen, maar dit zijn geen Eftelingtoestanden. Het gaat er heel bedaard en gedisciplineerd aan toe. Niemand dringt, niemand duwt, het is gewoon gezellig. Maar dan echt.
Na de Nikko Toshogu volgen op steenworp afstand de Taiyuinbyo, waar de kleinzoon van Ieyasu ligt, Tokugawa Iemitsu. U weet dat in Japan eerst de familienaam, of de naam van de clan wordt genoemd en daarna de voornaam, toch? De Taiyuinbyo is meer van hetzelfde, maar kleiner en intiemer en misschien ook wel gewoon mooier. Hier is het aantal toeristen aanzienlijk minder groot dan in de Nikko Toshogu.
Naast de Taiyuinbyo staat een veel volksere tempel, de Futarasan jinja, genoemd naar één van de stichters van het Japanse boeddhisme. De Futarasan jinja is een shinto-tempel, maar er staan toch boeddhistische figuren, wat bij mij vaak voor verwarring zorgt maar Japanners zijn nou eenmaal goed in het incorporeren van vreemde elementen in hun inheemse cultuur zonder inbreuk te plegen op die cultuur. Jezus ben ik vooralsnog niet tegengekomen in een shintotempel maar het zou me echt totaal niet verbazen als iemand me er straks op wijst dat daar en daar een shintotempel staat die aan Jezus is gewijd.
Op de laatste twee foto’s hierboven ziet u een altaar met een beeld van Daikokuten, u ziet natuurlijk meteen de gelijkenis met de god van het geluk Hotei, die ik in Kamakura tegenkwam, en over wiens dikke buik alle Japanse bezoekers wreven. Daikokuten is niet dezelfde god. Hij is de god van het graan en de overvloed, maar geluk en overvloed zijn natuurlijk bijna synoniemen. Ook van zijn buik kunnen de Japanners niet afblijven:
De karakters waarmee Daikokutens naam wordt geschreven (大黑天) staan voor ‘groot’, ‘zwart’ en ‘hemel’. Ik moest denken aan een Zwarte Piet-achtige figuur die ik in 2009 in een tempel in Kyoto zag (en trouwens ook de Paashaas). Ik weet niks van religie en ook niet of die zwarte figuur Daikokuten moet voorstellen, maar het lijkt er wel op, want hij heeft dezelfde hamer als die in de Futarasan jinja.
Daar is hij ook afgebeeld met twee ratten, die staan voor overvloed (als je een overvloed aan graan hebt, laten de ratten nooit lang op zich wachten) en weet u nog dat de Indiase olifanthoofdige god Ganesha, die overeenkomsten heeft met Sinterklaas, ook vaak met een rat wordt afgebeeld? Dus nu hebben we al een zoveelste aanwijzing dat Sinterklaas een Chinees-Indiase-Japanse god is. I’m on to something here!
Goed, na de Futarasan jinja volgde ik een eeuwenoud, stenen pad door het bos naar de Takino-jinja. Voor mij zijn het trouwens allemaal tempels, ik ben ontzettend nonchalant, maar voor wie hecht aan details waarschuw ik even dat tempel ‘ji‘ is en ‘jinja‘ betekent schrijn of zo, maar ik heb eerlijk gezegd niet zo’n goed idee van wat een schrijn is, en wat het verschil is met een tempel. Misschien ga je naar een jinja om te bidden, en worden in tempels allerlei ceremoniën verzorgd door priesters, en feesten en zo.
Anyway, ik volgde dat pad en ik kwam niemand tegen, alleen een Frans stel dat ik begroette met een luid “bonjour” en het keek me aan alsof ik Allahoe Akbar gezegd had of zo. Westerse toeristen in Japan zijn de arrogantste knijpaarzen die ik ooit ergens heb ontmoet.
Onderweg zag ik met mos begroeide stenen altaartjes en beelden en alles en ik kwam helemaal in balans, want ik vond dit typisch Japans en zen en in harmonie met de natuur en alles wat er tussen hemel en aarde is en ik had dit ook wel eens in een glossy gezien.
Nou en daar is-ie, de trap naar de Takino-jinja. Kijk, het staat op die pilaar rechts: ‘Takino-jinja, apart gedeelte van de Futarasan jinja‘, of wat ‘bekkan‘ dan ook betekenen moge. Er moest weer geklommen worden, en het is al best warm in Japan in mei, althans in de Kanto-regio.
Deze tori, tori’s zijn die minimalistische vormgegeven poorten naar heiligdommen, heeft een plaatje met een gat erin. Het schijnt dat je daar drie stenen doorheen moet gooien voor geluk. Dat heb ik maar niet gedaan, want als het me niet lukt die stenen er doorheen te gooien, krijg ik dwanggedachten en ga ik elke tegenslag wijten aan die mislukte poging. Daarom koop ik ook nooit omikuji bij tempels, die voorspellen of je pech of geluk gaat krijgen, de komende tijd. Nou ja, ik heb het deze keer toch een keer gedaan, maar daarover later meer.
Het stel op de foto is Japans. Als ik “goeiedag” zeg tegen Japanners lachen ze altijd vriendelijk, ook met hun ogen, en zeggen ze heel vriendelijk goeiedag terug. Ik ben dol op Japanners. Ze zijn superlief en ze geven je een goed gevoel over jezelf, gewoon omdat het kan.
Zoals u op de foto’s boven ziet, is Takino-jinja andere koek dan de drie voorgaande tempels. Een paar stenen artifacten in het bos, begroeid met mos, een ode aan de natuur. En ik was er helemaal alleen. Maar zoals Willem Kloos al zei: “Ik hou van de natuur, maar wel graag met iets te drinken erbij”. En ik stierf van de dorst en ik had niks bij me, want ik ben zo’n type dat de wildernis intrekt in de verwachting dat God zorgt voor eten en drinken op het moment dat de inwendige mens van zich laat horen. Tot nog toe was dat ook altijd zo. Hassnae en ik waren eens verdwaald in de jungle op Bali en op het moment dat ik echt dacht dat we er nooit meer uit zouden komen, stond er opeens een schone Balinese op teenslippers voor ons.
Overigens stroomde er genoeg water om me heen, het was een soort paradijs, maar ik durf niet uit rivieren en beken te drinken. Er zat niks anders op dan weer naar de bewoonde wereld te wandelen. Via een andere route dan die me hier had gebracht, anders werd het saai. Door het bos wandelde ik, kwam weer langs een tempel of schrijn of whatever, het leek meer op een schuur, daar was ook een Nederlands gezin met twee jongens die steen en been klaagden dat ze ze zoveel moesten klimmen, hun moeder leek me Japans maar ze sprak Nederlands.
In de schrijn zat dit vreemde godje:
Is dat nou een kappa, daar rechts voor hem?
O ja, het was daar echt gevaarlijk in het bos. Voor de Takino-jinja zag ik deze mededeling van de politie:
Er staat dat er een griezel in het bos loopt die vrouwen benadert en dat als je hem ziet, je meteen de politie moet waarschuwen.
Kunnen ze wel zeggen dat er zo weinig misdaad is in Japan, maar het volk voelt wat anders! Vooral met al die buitenlanders daar, tegenwoordig. Met hun Feboslippers.
Toen mijn dorst was gelest, bleek er nog een heel stuk dag over te zijn. Ik dacht wat zal ik eens gaan doen, toen las ik in mijn Lonely Planet dat er een ‘abyss’ was, de Kanman-ga-fuchi abyss. Daar was ik wel benieuwd naar. Langs de rivier, ik ben gek op rivieren, ik kan me er altijd alleen met grote moeite van losmaken, liep ik naar de abyss.
Het was een flinke tocht. Ik passeerde een rij stenen boeddha’s waarvan sommige niet meer dan een hoopje stenen waren.
Aan de andere kant kolkte beneden me de rivier. Op een rotsplateau zat een witte jonge vrouw met een stuurs gezicht demonstratief een boek te lezen.
Dit was haar plekje. Hier kwam ze altijd om in alle rust te lezen. Probleem was dat elke witte toerist die daar langs kwam, ook besloot om op dat rotsplateau te gaan zitten. De één had een yoghurtje bij zich dat-ie ging eten, de ander nam foto’s, weer een ander luisterde naar muziek op zijn iPhone. In een mum van tijd was het er drukker dan op het kruispunt van Shibuya. Iedereen zat daar individualistisch te zijn.
Toen ik aan het eind van de rij boeddha’s was gekomen, kwam ik uit op een autoweg. Ik dacht waar is die abyss nou, toen realiseerde ik me dat dit de abyss was: die lager gelegen rivier met dat rotsplateautje met die autistische snobs erop.
Ik was enigszins teleurgesteld. Het woord ‘abyss‘ wekt verwachtingen. Ik zocht het Japanse karakter op waarop de Lonely Planet het woord ‘abyss’ had gebaseerd, dat was deze kanji: 淵, ‘fuchi‘: ‘afgrond’. Kanman-ga-fuchi abyss betekent dus ‘Kanman-afgrondafgrond’.
Ik zag een vreemd stel. Een jongeman, een beetje een Bert Brussen-achtige slungel, die zittend op een hek in een reisgids zat te staren. Bij hem stond een meisje, van Indiase of Sri Lankaanse afkomst of zoiets. Met haar grote Bambi-ogen keek ze een beetje hulpeloos. Hij was kennelijk ook teleurgesteld in de abyss. “Dit is niet wat ik een abyss noem”, leek hij te denken. “Dit is geen abyss. Ik wil mijn abyss.” Hij wilde zich er niet bij neerleggen dat dit echt de abyss was. In de gids zocht hij naar de echte abyss.
Zij wilde alleen maar dat hij gelukkig was. “Wat kan ik doen om hem gelukkig te maken?” dacht ze. Ze was gekleed in een superkort, knalblauw jurkje. Cobalt-blauw heet dat geloof ik. Ze had mollige benen, gehuld in zwarte panties. Aan haar voeten zaten balletschoentjes. Ik dacht: “Heb jij echt de hele dag trappen en bergen beklommen, door het bos gelopen in dat jurkje, op die balletschoentjes?” Het was de meest ongeschikte kleding die je kunt verzinnen voor een uitstapje naar een abyss.
Maar goed, dat zijn mijn zaken niet. Ik besloot weer richting het station te lopen in de hoop onderweg een goede eetgelegenheid tegen te komen. Het werd een restaurant dat, aan de vormgeving te zien, een mooi compromis tussen klassiek en modern had gevonden. Binnen zaten jonge, hippe Japanners. De ramen keken uit op de stenen bergwand achter het restaurant, overwoekerd met boonwortels. Er klonk jazz.
Ik at er de teishoku, het dagmenu, bestaande uit allemaal traditionele Japanse gerechten met een moderne twist. Bijvoorbeeld maki-sushi met wagyu in plaats van vis, en tofuvellen in plaats van nori. Tofuvellen, had ik gelezen, zijn een culinaire specialiteit in Nikko.
Het was erg lekker. Ik rekende af en liep naar het station, kocht een kaartje voor de eerstvolgende trein naar Tokio, pas over een uur en een kwartier. Ik dacht ik ga wat drinken maar alle horeca om het station was dicht. De meeste toeristen waren al naar huis. Er was nog één toeristenwinkeltje open. Ik kocht er een biertje en ging voor het station op een bankje zitten om te lezen in mijn boek: ‘Japan: Tradition and Transformation‘ door Edwin Reischauer en Albert Craig.
Het werd donker, in Japan wordt het altijd vroeg en snel donker. De avond ‘valt’ daar vrij letterlijk. Daar zag ik de Bert Brussen-achtige slungel weer lopen. Hij was blijkbaar over zijn teleurstelling over de abyss heen en floot een deuntje. Zijn handen had hij in zijn zakken. Ongeveer anderhalve meter achter hem liep, duidelijk minder op haar gemak, het meisje in het cobalt-blauwe jurkje. Haar gezicht vertwijfeld. “Waar gaat hij nu weer heen?” zag ik haar denken.
Is het Vrije Woord u écht lief? Help me dan met een financiële bijdrage. Deze website wordt elke dag bedreigd door de virtuele knokploegen van Domrechts, malafide Nederlandse journalisten en zelfs door de vicepremier. Steun Frontaal Naakt. Doneer aan de enige dwarsdenkende, onafhankelijke site van Nederland. Stort wat u missen kunt op rekeningnummer NL59 RABO 0393 4449 61 (N.P. Breedveld, Rabobank Rijswijk), SWIFT BIC RABONL2U o.v.v. ‘Frontaal Naakt’. Lees hier waarom dat niet met PayPal kan, maar steunen via Patreon kan weer wel. Nog liever heb ik dat u op Frontaal Naakt adverteert of mij inhuurt. Mail mij.
Japan, Peter Breedveld, Reizen, 10.05.2018 @ 18:42