De bloedende runner
Barbara de Roos
Illustratie: Toshio Saeki
Een fiks aantal jaren geleden, nog voor de renovatie van het station, stond ik bij het centraal station in Rotterdam op mijn tram te wachten. Het was avond, er waren niet veel mensen, maar toch genoeg om te zien hoe tegenover ons bij een lege tramhalte een tienerjongen in elkaar geslagen werd door een andere jongen.
Niemand verroerde zich. De dader haalde uit met een mes en rende weg. De achterblijver zeeg in elkaar. Nog steeds bewoog geen van de toeschouwers ook maar een spier. Nog een paar tergende seconden later was ik klaar met alle lafheid om me heen. Ik stapte met ferme pas op de tiener af. Hij keek me groggy aan, een straaltje bloed druppelde langs zijn zwarte haar naar beneden.
“Hoe gaat het met je?”, vroeg ik. Hij kon zo te zien niet ouder zijn dan een jaar of vijftien.
“Het gaat wel, mevrouw,” zei hij met een licht Marokkaans accent.
Dader identificeren
“Volgens mij moet je naar het ziekenhuis,” zei ik. Hij hapte naar adem om wat tegen te sputteren, maar ik liet hem niet uitpraten. Ik hees hem omhoog en keek om me heen. Nog steeds geen enkele toeschouwer die in actie was gekomen. Het verbaasde me niets, wie heeft er tegenwoordig nog wat voor een vreemde over?
We strompelden naar het politiekantoortje van het centraal station. De wachtkamer was leeg. Een politieagent die achter zijn beveiligde loket stond, keek me meewarig aan. Ik legde hem de situatie uit en zei dat ik getuige wilde zijn als de jongen tot aangifte over wilde gaan. Ik wilde ook helpen om de dader te identificeren. De agent keek me nog steeds even meewarig aan, vanachter zijn plexiglazen schild met praatgaatje. Ik legde het hem nog een keer uit en stond erop dat hij mijn naam en telefoonnummer opschreef.
“Daar kunnen we niets mee,” mompelde hij terwijl hij mijn naam en nummer opschreef.
“Waarom niet?”, vroeg ik.
“Dat zijn runners, drugskoeriers,” legde hij uit. “Die hebben hun eigen wereldje, daar bemoeien wij ons niet mee.”
Vuur gespuugd
Voor mij was dit compleet nieuwe informatie, maar ik liet me niet van de wijs brengen. “Dus voor jullie zijn runners geen mensen? En maakt het niet uit of ze mishandeld worden? Wat als deze jongen vermoord zou worden?”
“Nee, zo is het ook weer niet. Als hij zou overlijden zou het anders zijn. Maar zelfs dan hebben we niets aan uw getuigenis, omdat we er niet zelf bij zijn geweest.”
Mijn blauwe ogen moeten vuur gespuugd hebben, want nu begon ik serieus boos te worden.
“Beweert u nu dat u niets kan doen als u niet zelf getuige bent geweest van een misdrijf?! Dus ik zou verkracht kunnen worden op straat, maar u kunt niets doen als u het niet zelf gezien heeft? En deze jongen kunt u ook niet helpen, zolang hij nog niet dood is? Is de politie helemaal gek geworden, of zo?”
De agent keek me zwijgend aan. Zou hij blij zijn geweest dat hij aan de veilige kant van zijn praatgaatje stond? Of was hij het misschien heimelijk wel met me eens? Ik besloot het over een andere boeg te gooien.
In shock
“Deze jongen moet naar het ziekenhuis, hij heeft een hoofdwond.”
“Dan moet hij daar zelf maar naartoe gaan,” pareerde de agent.
We keken allebei om naar onze bebloede runner die amechtig in een stoeltje zat, nog steeds duidelijk in shock. “Deze jongen is in shock,” zei ik op de toon die iedere moeder bezit als het haar echt menens is. “Hij kan nergens heen in deze staat. Ik ga ook niet weg voordat u hulp inschakelt voor hem.”
De agent besloot dat het zijn dag niet was en dat hij zich voor deze ene keer maar moest gaan bemoeien met het runnerswereldje waar hij ongetwijfeld elke dag te veel ellende van zag. Ik kon anders niet verklaren waarom hij zo compleet afgestompt reageerde op onze hulpvraag. “Ik kan een ambulancebroeder laten komen,” bood hij aan.
Ik knikte en liep terug naar de tienerjongen, terwijl we op de broeder aan het wachten waren en gaf hem een glaasje water.
“Dank u wel, mevrouw, heel erg bedankt,” stamelde hij een paar keer. Ik keek naar het bloed dat nog steeds uit zijn kapsel droop. Ik tastte in mijn zakken naar mijn tissues. Zo goed en zo kwaad als het ging depte ik zijn bloed op met alle tissues die ik kon vinden.
Edel politiekorps
De agent stond nog steeds achter zijn beveiligde loket nog net zo sip naar me te kijken als toen ik binnenkwam. Blijkbaar keek ik hem net iets te lang en net iets te verbaasd aan. Alsof ik met mijn lichaamstaal zei: “Waarom kíjk je nou toch zo…?”
“Daar gebruiken wij nou handschoenen voor, vanwege het besmettingsgevaar,” verklaarde hij zichzelf.
Het laatste restje verontwaardiging dat ik bezat, werd opnieuw een kolkende massa. Heeft die vent me een paar volle minuten laten aanmodderen met tissues, terwijl hij wist dat ik blijkbaar gevaar liep op HIV of een andere besmetting?
Ik zeg het niet graag, maar een groot deel van het respect en vertrouwen die ik had in het edele politiekorps van Nederland, de sterke arm der wet die mij en alle andere burgers kan én wil beschermen tegen gevaar, is die avond samen met mijn rode tissues finaal afgevoerd naar een andere duistere krocht in Rotterdam.
Barbara de Roos is copywriter en een nieuwe gastschrijver op Frontaal Naakt.
Gastschrijver, 30.10.2018 @ 08:26