De andere schrijver in mij
Fréderike Geerdink
Foto: Daily Portrait
Renate Dorrestein raakte me als puber al. Ik herinner me een column getiteld ‘Menstruatie is niet fijn’ en die bleef ik maar lezen, zo scherp was het en zo nieuw. Sommige details vergeet ik nooit meer, zoals haar beschrijving van maandverbandreclames waarin bloed ineens waterige blauwe vloeistof was geworden. Ik ben haar blijven lezen en telkens had ik dat weer, dat ik gewoon hele pagina’s nog een keer las, of een zin of alinea drie keer achter elkaar, gewoon omdat het zo waanzinnig geformuleerd was. Dat heb ik met geen enkele andere schrijver ooit gehad.
En nu las ik haar weer, natuurlijk haar laatste boek voor haar dood, ‘Dagelijks werk’. Absolute topper vond ik ‘Bloeddorst’, over Amsterdamse binnentuinen, waarin op zijn Dorresteins alles volstrekt uit de hand loopt. Maar wat me raakte, was een passage uit het verhaal ‘De clitoris’, over een lezing die ze eind jaren tachtig gaf voor voornamelijk mannelijke medewerkers van de Rutgers Stichting. Ze reflecteert na die lezing op haar manier van schrijven en stelt:
‘Taal is een instrument om de wereld mee te veranderen. Maar het is ook het gereedschap van fictie.
Toen ik net romans schreef heb ik me er vaak over verbaasd dat het leek alsof ik in fictie minder scherp kon formuleren dan wanneer ik een opstandig artikel schreef. In een roman liet de taal zich minder gemakkelijk naar mijn hand zetten. De taal zocht dan vaker een eigen weg, waardoor er op papier dingen gebeurden die ik niet had voorzien of bedoeld. Het duurde een paar jaar voordat ik dat kon accepteren en erin mee kon gaan.
En zo ontdekte ik dat de roman bij uitstek een medium is dat nuance verlangt en zelfs afdwingt. In goede fictie is er geen eenduidig goed of kwaad. Er staat niemand op een zeepkist te schreeuwen. Daar hebben we de werkelijkheid namelijk al voor.’
Uit de verf
Ik heb nooit de aanvechting gehad een roman te schrijven. De journalistiek past mij al zowat dertig jaar als gegoten. Tegelijkertijd voel ik steeds nadrukkelijker dat een deel van mij niet uit de verf komt. Mijn zeepkistkant heeft vooral de afgelopen jaren ruimschoots de ruimte gekregen en ik probeer ook wat meer essay-achtige stukken te schrijven (lees: te verkopen), en ik heb honderden, zo niet duizenden reportages, interviews, portretten, nieuwsberichten, noem het allemaal maar op geschreven over werkelijk de meest uiteenlopende onderwerpen. Qua journalistiek draai ik nergens meer mijn hand voor om.
Hoe nu verder? De ontwikkeling in mijn werk is altijd vanzelf gekomen. Vaste baan, nog een vaste baan, freelancen, naar Turkije voor het correspondentenhandwerk, naar Koerdistan voor nog meer handwerk maar ook voor uitgesprokener journalistiek, columnistiek en een boek, het land uitgeknikkerd worden, nog een boek en uiteindelijk terug naar Koerdistan. Maar wat doe ik hier nu dan? Weer meer stukjes? Wat brengt me dat, en daarmee anderen?
Ik ram knetterhard tegen een grens van mijn ontwikkeling aan. Jarenlang heb ik haast automatisch als in één grote flow een ontwikkeling doorgemaakt, die nu ineens stokt. De flow is bruut onderbroken door mijn uitzetting uit Turkije – ja daar begin ik weer over want zoals u ziet beïnvloedt dat mijn leven en schrijven nog steeds – en ik weet niet hoe ik ‘m weer aan moet zwengelen.
Er zit nog een andere schrijver in mij dan de journalistieke en de zeepkisterige en ik ben benieuwd naar haar. Hoe boor je na dertig jaar journalistiek een andere manier van schrijven aan? Het lijkt me heerlijk als je pen het overneemt, zoals die van Renate. Maar hoe wrik ik ‘m los? Maar al schrijvend weet ik: het zou niet mijn pen zijn die het overneemt, maar een andere kant van mezelf. De vraag blijft hetzelfde: hoe wrik je díe dan los?
IJzeren wet
Mijn schrijven en ik zijn één. Dat ik voel dat er een andere manier van schrijven in mij zit die eruit wil, betekent dat ik een andere kant van mezélf de ruimte wil geven. Dat ik benieuwd ben wat er uit mijn pen en dus uit mij komt als ik alle journalistieke regels kan laten varen, als ik gewoon klakkeloos mag verzinnen, als ik in het wilde weg mag schrijven en me slechts laat sturen door de ijzeren wet van ieder schrijven: je verhaal moet klóppen. Ik zou de journalistiek niet achter me laten want hoe zou dat kunnen met een deel van jezelf, maar ik zou alles wat het me gegeven heeft opnieuw inzetten. Niet een andere, nooit ontgonnen kant van mezelf zou het overnemen, maar een nieuwe kant. Nee, zelfs dat niet. Het is een completer mens waarmee ik pas nu, duwend tegen die grens en in een tijd die ik ervaar als stilstand, word geconfronteerd.
Alle mensen die ik sprak over vaak de heftigste periodes en keuzes in hun levens, alle landschappen, steden, dorpen, alle strijd, opstand en destructie die ik zag en al het verdriet, alle vreugde en overwinningen die me raakten, alle rauwe afscheiden en overweldigende verwelkomingen (ik zag als journalist zelfs baby’s geboren worden), tot wie hebben die mij gemaakt, en welke schrijver hoort daarbij? Hoe kan ik recht doen aan al die ervaringen, en daarmee aan mezelf?
Ik neem een borrel, en drink op Dorrestein.
Fréderike Geerdink is journalist. Als Turkije-kenner en Koerdistan-correspondent leert ze veel over Nederland.
Fréderike Geerdink, 17.02.2019 @ 11:26
1 Reactie
op 17 02 2019 at 11:28 schreef Peter:
Commentaar? Leesfrontaalnaakt@gmail.com. Vermeld het als u niet wilt dat uw reactie geplaatst wordt.