Achter de Kawat
Peter Breedveld
Illustratie: Zinaida Serebriakova
Als het over de Tweede Wereldoorlog gaat, is er nog altijd relatief weinig aandacht voor het leed in de Jappenkampen. Toen de overlevenden na de bevrijding uit Nederlands-Indië naar Nederland terugkeerden, hoefden ze al helemaal niet op enige sympathie te rekenen. “Altijd hoorden we datzelfde argument, dat wij het tenminste lekker warm hadden gehad”, zei ex-minister van Buitenlandse Zaken Ben Bot, als kind zelf in een Jappenkamp geïnterneerd, bij de opening van de tentoonstelling Achter de Kawat in het Haagse Museon.
Het is een indrukwekkende expositie van tekeningen van illustrator/ontwerper Charles Burki, die van 1942 tot en met 1944 in een Jappenkamp zat, daarna naar Japan werd verscheept, de torpedering van zijn schip overleefde, tien dagen in de Stille Oceaan ronddobberde, werd opgepikt door een Japanse walvisvaarder, gevangengezet in een kamp bij Nagasaki en toen de atoombom op Nagasaki overleefde.
Zijn tekeningen hebben de oorlog (en de tropen) op al even miraculeuze wijze overleefd. Vlak voor zijn vertrek naar Japan had Burki ze begraven – nota bene onder de toegangspoort van het gevangenkamp – en een medegevangene bezorgde ze in 1946 weer bij Burki terug.
Ik heb vaker tekeningen uit concentratiekampen gezien, ruwe schetsen van houtskool of met een stompje potlood. Stiekem gemaakt, want ontdekking zou op harde lijfstraffen komen te staan. Vaak op halfvergaan papier, want dat was schaars en de vochtige tropenhitte is genadeloos voor papier.
In dat licht zijn de tekeningen van Burki verbluffend. Gedetailleerd uitgewerkt, vaak geïnkt, technisch perfect. Ik sprak één van zijn dochters, zelf illustrator, en vroeg haar of hij de tekeningen misschien thuis had uitgewerkt, met de schetsen, die hij in het kamp had gemaakt, als basis. Nee, zei ze. Wat er op die expositie hangt, is allemaal in de oorlog in het Jappenkamp gemaakt. Burki tekende ook portretten van Japanse officieren, die papier, potloden en inkt voor hem regelden.
“Als ik die tekeningen zo bekijk, heeft Burki het gerieflijker gehad dan wij”, zei Bot. Ik moet eerlijk zeggen dat ik bij Burki’s tekeningen ook het gevoel heb dat het niet ongezellig was in zijn Jappenkamp. Er hangen wat schokkende tekeningen, bijvoorbeeld van drie geëxecuteerde gevangenen die hadden geprobeerd te ontsnappen, maar verder wekken de gevangenen vooral de indruk van een groep haveloze vakantiegangers, die met oude rotzooi hemelbedden en hangmatten improviseren, rijstwijn stoken, surrogaattabak maken en loltrappen. Burki’s dochter vertelde me dat het een soort woonwijk was met prikkeldraad eromheen, dat kamp. De Japanse bewakers bevonden zich buiten en interesseerden zich niet bovenmatig voor wat zich binnen afspeelde.
Bij sommige tekeningen schoot ik spontaan in de lach. Koddige beeldverhalen zitten erbij, van gevangenen die elkaar gekmaken met steeds groteskere geruchten over de bevrijding van Java, over de frivole baarden die ze lieten staan nadat ze werden verplicht hun hoofdhaar af te scheren, over de maaltijden, waar weinig variatie in zat: ‘weekmenu: soep met rijst, rijst met soep, rijstsoep, soeprijst, rijstige soep, soepige rijst’, enzovoort, een sierlijke tekening van een lief poesje in het gras met het onderschrift ‘vleesch’.
In vitrines zijn ook voorwerpen uit het kamp te zien, en een dagboekje van Burki’s vrouw, die elders op Java in een kamp zat. Ze schrijft dat ze haar lieveling zo vreselijk mist, terwijl ik bij Burki niet één verwijzing naar zijn vrouw heb ontdekt, wat ik opvallend vind.
Burki kreeg het pas echt moeilijk toen hij op de oceaan ronddobberde, wat volgens zijn dochter de meeste indruk op hem heeft gemaakt. Aan de atoombom op Nagasaki hield hij alleen wat brandwonden over. De tekeningen, die hij van andere overlevenden maakte, zijn afschuwelijk: mensen die over hun hele lichaam zijn verbrand, een man met een hoofd als een bloemkool, met vreselijke karbonkels overal.
Burki overleed in 1994 op 85-jarige leeftijd, na een vol en gelukkig leven, als ik de verhalen mag geloven. “Thuis richte hij zijn slaapkamer net zo in als hij in het kamp had gedaan, met al zijn bezittingen om hem heen”, vertelde zijn dochter, wier naam ik helaas niet heb gevraagd. Van Esther Gasseling van uitgeverij Xtra, die zijn kampschetsen in een bundel heeft heruitgebracht, begrijp ik dat Burki ook strips tekende. Ik ben er erg benieuwd naar, want Burki is een zeldzaam goede tekenaar, die bijna tastbaar materiaal tekent (textiel, glas, je kunt het bijna uit de tekeningen pakken) en wiens werk ook een geweldige dynamiek bezit.
Charles Burki: Achter de Kawat, 176 pagina’s in zwart-wit, uitgeverij Xtra, prijs € 15,-. Tentoonstelling in het Museon te zien tot en met 5 september.
Peter Breedveld, 07.03.2010 @ 09:47
5 Reacties
op 07 03 2010 at 10:12 schreef Rob:
Burki was de man achter de DAF-reclames van na de oorlog. [img]http://www.dfpro.nl/uploads/images/wonderjaren-daf.jpg[/img]
Het valt me wel vaker op dat oud-Indischmensen altijd praten over de gezelligheid van die jaren. Ontberingen en martelingen, maar wat was het toch leuk. Dat vind je ook terug in de memoires van Wim kan, bijvoorbeeld.
op 07 03 2010 at 11:03 schreef Benech:
Een deel van de tekeningen herken ik. Maar man, ik zou bijna een moord doen voor de helft van zulk tekentalent. Zo fotorealistisch echt, wow.
op 07 03 2010 at 17:29 schreef Bert Brussen:
Het is bijna schokkend te noemen dat iemand zo mooi kan tekenen terwijl er w.s. niets meer voorhanden was dan een stompje potlood of houtskool.
op 09 03 2010 at 06:05 schreef leo schmit:
Ik ben net licht gestresst onderweg geweest, het is allemaal weer goed gegaan, en nu kijk ik in Cititel Penang van boven neer op het St Joseph Home, Eastern Oriental Hotel, de zeestraat naar Buttersworth, en op een monstergebouw dat daar midden tussen in wordt opgetrokken, nog gehuld in groen gaas met kranen erbovenuit piekend. Dat beloofd niet veel moois vergeleken met het dakpannenschoon van de britse koloniale architectuur daaronder in het groen. Iets waar wij in nederlandsch-Indie ook patent op hadden; ik zou nog wel eens een competitie willen uitschrijven tussen britse en nederlandse kolonisators (pardon architecten) in de jaren 20, voordat de ‘Jappen’ kwamen.
Bij het zien van Burki denk ik aan ‘King Rat’ van Clavell (zijn beste boek over het leven in het Chiangi kamp), ik herinner me iets van Jeroen Brouwer over kampleven, maar ik heb geen titel, en er is natuurlijk de classic ‘Empire of the Sun’ van Barnard. Allemaal verdichtsels rond het kampleven, dat zo kwaad nog niet was. De biljarttafel van Burki getuigt hiervan. Afbeelding 14 is ook schitterend want hier wordt niet alleen een luilak afgebeeld met 5 kussens onder zijn hoofd, maar ook de kaart van Nederlandsch Indie. Dacht Burki misschien dat dat nog terug zou komen daar vanuit de hangmat gezien?
op 09 03 2010 at 18:40 schreef diadorim:
Het lijkt mij dat het op deze manier uitbeelden van de Jappenkampen ongeveer hetzelde is als de italiaanse fascistische strafkolonies als maatstaaf nemen voor het nazistische kampsysteem. Als je deze tekeningen bekijkt lijkt een Jappenkamp op een hostel voor backpackers