Opstand in Curaçao
Fred de Haas
Illustratie: Justine Lai
Monter kwam Chris Engels die middag bij me de huiskamer binnen, gevolgd door Nilda, zijn onafscheidelijke assistente. Zijn witte doktersjas vertoonde bloedvlekken.
We hebben al heel wat gewonden verzorgd
. hè, Nilda?, zei hij opgewekt. Nilda knikte. Ze bleven staan, klaar om weer op pad te gaan. In Punda waren nog méér mensen die hun hulp nodig hadden.
Je kon duidelijk zien dat dokter Engels in zijn element was. Als man van actie genoot hij er zichtbaar van zijn beroep op spectaculaire wijze te kunnen uitoefenen. Groots en meeslepend. In Stroomzigt, zijn huis aan de Pater Euwensweg, had hij daar minder gelegenheid voor.
Over spektakel had hij die dag, 30 mei 1969, niet te klagen.
Ik had die ochtend nog rustig lesgegeven op het Radulphus College en pakte om één uur mijn tas in om naar huis te gaan. Ik liep onder de galerij door naar de palmentuin en kwam in de hal mijn Curaçaose collega Frank Davelaar tegen, die paniekerig heen en weer liep en iedereen op het hart drukte langs geitenpaadjes naar huis te gaan: het is gevaarlijk voor jullie op de weg, ze vallen blanken aan en ze hebben gedronken; ze weten niet meer wat ze doen!, zei hij. In elk geval, iets van die strekking. Ze, dat waren stakende zwarte arbeiders die woedend op weg waren naar Punda om verhaal te halen bij de regering.
Ik vroeg me af hoe ik in godsnaam met mijn Volkswagen over geitenpaadjes naar huis moest komen en besloot eerst in de klaslokalen te kijken hoe het met mijn andere collega’s gesteld was. De meesten waren al vertrokken.
Martin L., een van de geschiedenisleraren, stond met een diepbezorgd gezicht zijn tas in te pakken, Hans E., leraar Engels en het type van de oude Nederlandse koloniaal, stond met een van onmacht vertrokken gezicht in de deuropening van zijn lokaal.
Geef me een geweer en ik schiet ze allemaal neer riep ie me toe. Hij meende t, las ik in zijn ogen. Ik dacht nog even dat het jammer was dat ie niet ten tijde van de West-Indische Compagnie was geboren. Dan had ie nog veel goed werk kunnen verrichten voor de Heeren XVII.
De waarschuwing van Davelaar negerend reed ik in de richting van de Nieuwe Havenweg. Bij Post 5 kon ik niet verder. Ik stopte. Ik werd omringd door opgewonden mensen. Een zwarte Curaçaose vrouw stak haar hoofd door het portierraampje. Weg, weg, riep ze met angst in haar ogen. Omdraaien, het is gevaarlijk hier! Davelaar had dus toch gelijk. Ik draaide om en reed tegen het verkeer in eigenlijk was er geen sprake meer van verkeer in de richting van de Prof. Kernkampweg. In de hoefijzerbocht zag ik mijn Curaçaose buurman Herbert, de vredelievendheid zelf, die met een machete op de porch zat te wachten op eventuele achterblijvers van de stoet arbeiders die, plunderend en lallend, waren langsgekomen.
Ik sla hun kop eraf als ze hier proberen te komen, zei ie. Ze hebben bij Henderson alle flessen gejat en zijn straalbezopen. Ze gooien stenen door de ruiten en ze schreeuwen tegen de blanken dat ze ze zo komen halen.
Dat klonk niet erg geruststellend.
Er heerste een vreemde stilte. Maar een paar kilometer verderop trok een stoet van kwade Curaçaose arbeiders op naar het regeringsgebouw, onderweg plunderend, auto’s omverwerpend en brandstichtend. Wat begonnen was als een arbeidsconflict tussen de door de vakbond gesteunde, uitgebuite, Curaçaose arbeiders en onderaannemer Wescar, eindigde in een door drank en drugs benevelde tocht naar Punda. Papa Godett, de voorzitter van de Algemene Haven Unie en waarschijnlijk een van de weinigen die niets had gedronken, liep voorop. Hij had de mensen uitdrukkelijk verboden te plunderen en geweld te gebruiken. Maar ze waren door het dolle heen en wilden niet luisteren. Zelfs niet naar hem.
De stad was bij Berg Altena afgegrendeld door een kordon agenten. Er werd geschoten en Godett werd getroffen. Over hun toeren brachten zijn metgezellen hun leider naar het St. Elisabeth Hospitaal, waar de laconieke chirurg Taams zijn leven wist te redden. Dat was een meevaller, want men zou in staat zijn geweest het ziekenhuis in brand te steken als dat niet was gelukt. Een zwarte Curaçaoënaar had nog tegen Taams gezegd dat ze niet wilden dat Godett werd geopereerd door een Hollandse dokter. Taams had gereageerd op de enig juiste, oer-Hollandse manier: Sodemieter een eind op! De zwarte man sodemieterde een eind op en Godett bleef leven.
Ik zette de radio aan. Tauber stond in brand. Dan gaat het bisschoppelijk paleis ook in de fik, dacht ik. Het vuur kan zo overslaan. En dan is meteen een van de beste archieven van het Caribisch gebied verloren. Kleinigheid.
Ik besloot de uitzendingen van Curom op de band te zetten. Later heb ik twee volle banden 30 mei aan Richard Pieternella, de volgende gevolmachtigde Antilliaanse minister in Nederland, gegeven. Ik hoop dat ie er iets nuttigs mee heeft gedaan. Anders heb ik er spijt van.
In Nederland organiseerden Antilliaanse studenten een protestdemonstratie bij het Antillenhuis. Velen van hen hadden een vleugje Marx gelezen en waren kwaad op zowel de Nederlandse als de Antilliaanse regering. Ze droegen hun gedachten op borden mee: Kolonie Curaçao moet vrij, Nederland dienstmeid van Uncle Sam, Bezettingstroepen eruit. Duidelijker kon het niet. Omdat de dienstdoende gevolmachtigde minister, Efrain Jonckheer, onwillig was en niet vlug genoeg reageerde vloog er een petitie aan een steen door de ruiten van het Antillenhuis. En daar bleef het zo’n beetje bij. Wat móesten ze ook?
Inmiddels waren de Nederlandse mariniers de bezettingstroepen – de orde in Willemstad aan het herstellen. In gesloten slagorde waren ze door de straten getrokken en de meeste vechtersbazen en brandstichters hadden eieren voor hun geld gekozen.
Enige tijd later, Papa Godett was inmiddels genezen verklaard, stonden de drie leiders van de opstand Papa Godett, Amador Nita en Stanley Brown, die door gouverneur Cola Debrot uit de gevangenis waren gehaald broederlijk met Debrot tussen hen in op het bordes van Fort Amsterdam als om aan te geven dat de elite en het onderdrukte volk elkaar hadden gevonden. De rebellen’ hadden hoofddeksels op die waren afgekeken van Franse generaalspetten en droegen een soort operette-uniformen die waren geleverd door een dubieuze Arabische koopman. De Amigoe had ze mooi op de foto gezet.
De arbeiders hadden wel degelijk wat bereikt, vond ik. De blanken deden het in hun broek van angst voor de zwarten die het daardoor later een stuk makkelijker kregen bij de nieuwe loonsonderhandelingen.
Het normale leven kwam langzaam weer op gang. Ook de lessen begonnen weer. Maar ik merkte dat de leerlingen niet goed raad wisten met hun houding tegenover ons. En omgekeerd. Er was iets veranderd, maar wát precies was moeilijk te peilen. Er waren veel witte leraren en veel zwarte leerlingen en die dachten er allemaal het hunne van. Maar kon iemand van hen of ons er iets aan doen? Onze leerlingen hadden geen brand gesticht en wij waren geen uitbuiters, maar toch voelde je iets dat leek op collectieve schuld en schaamte. Gelukkig trok dat na een tijdje weer weg en kwam er ruimte voor andere dingen.
Angel Salsbach kwam bij me met de vraag of ik zin had om het Concierto de Aranjuez met zijn Trio uit te voeren. Vanaf die tijd begonnen de repetities bij Etzel Provence thuis. Ik ontmoette daar een zekere Benjamin Fox, een politieke tinnegieter, die zichzelf tijdens de rellen naar voren had geschoven als vertegenwoordiger van de Amerikaanse Black Powerbeweging van Malcolm X. Angel, die, met Stanley Brown, een van de mannen van het sociaal bewustzijnsverruimende tijdschrift Vitó was, bleek nogal dol op hem te zijn. Later heeft Angel aan me toegegeven dat hij zich had vergist. Ik herinner me Fox als iemand in een Afrikaans hemd toen erg in de mode vanwege het dwepen met de Afrikaanse roots – die een beetje pseudo-interessant door z’n gouden brilletje zat toe te kijken, maar verder niets had te melden. Een geboren ladelichter.
Ik heb Papa Godett één keer meegemaakt.
Op een middag kwam ik op bezoek bij Chris Engels en daar zat Papa. Hij had zijn operette-uniform verwisseld voor een donkerblauw pak en zat breed lachend met dokter Engels te praten. Ik vond Godett direct sympathiek. Hij had een aardig gezicht en je voelde dat hij oprecht meende wat ie zei. Hij zei niet zoveel want Chris was weer eens ouderwets aan het oreren over het belang van het Bourgondisch Blok in de Europese Middeleeuwen. Noch Godett noch ík begrepen er een barst van en tot op de dag van heden weet ik niet wat Chris bezielde.
Eerlijk gezegd geneerde ik me. Ik vond het rot voor Godett en ik heb het Chris kwalijk genomen. Daar zat iemand die het had opgenomen voor de zwarte arbeiders van Curaçao, die de Frente Obrero had gesticht en die ernstig gewond was geraakt. Wat had dat met een Bourgondisch Blok te maken? Enfin, vanaf die dag is mijn sympathie voor Papa Godett alleen nog maar toegenomen.
Maar: wat is er nu eigenlijk bereikt in die 40 jaar?
Volgens mij erg weinig. De zwarte politici hebben het, bijvoorbeeld, sinds die tijd niet beter gedaan dan de blanke. En dat kon ook eigenlijk niet. Waar zouden ze de deskundigheid en de ervaring vandaan hebben moeten halen? Godett en Nita wisten indertijd ook niet op welke politieke leest ze het eiland moesten schoeien.
Papa wist alleen maar dat ie moest opkomen voor de onderdrukte arbeiders en Nita was een man die erg slim was maar geen vastomlijnde ideologie had. René Römer heeft het later aardig verwoord: je kan nou eenmaal niet veel talent verwachten op zo’n klein gebied. René was trouwens ook iemand die heeft geleden onder de ambigue post-koloniale verhoudingen. Ik herinner me dat ie jarenlang, hij was toen ook een tijdje leraar op de Pedagogische Academie, ons, Makamba’s, voorbijliep zonder te groeten. Mijn collega’s vonden hem daarom arrogant, maar ik had met m te doen. René had het moeilijk met zijn eigen donkere – huidskleur. Hij vertelde later dat er volgens hem – leden uit de Rotaryclub waren gestapt omdat híj, René, er lid van was geworden. Ik zat met hem in de eerste jury van de Cola Debrotprijs en heb hem leren kennen als een vriendelijk mens. Tientallen jaren later liep ik hem nog eens tegen het lijf in de ontvangstzaal van de Rijksuniversiteit te Utrecht. Hij had zijn toga aan en zijn professorenkalotje op.
Hallo Fred!
Hé, René!
Kennen jullie elkaar?, vroeg Oversteegen.
Ik keek René aan: Nos konosé otro.
Hij lachte en zijn glimlach sloeg een brug over een kloof van vele jaren….
Arme Godett, arme Nita, arme Stanley. Jullie bedoelden het goed, maar omgaan met macht is moeilijk. Nita ging reizen maken, Papa deelde, samen met Nita, uit de goedheid van zijn hart geld uit aan de bevolking en Stanley ging aan zijn eigen mythe werken. Iedereen bleef achter met zijn eigen frustraties en overpeinzingen.
Natuurlijk, het bewustzijn van de waarde van de eigen identiteit is toegenomen en de Afro-Curaçaoënaar kan nu de hoogste posities bezetten, maar de kloof tussen rijk en arm is groter geworden en er zijn waarschijnlijk meer verliezers dan winnaars. Men is geëmancipeerder geworden, maar met de emancipatie werd de toon, jammer genoeg, ook onbeschofter. Anthony volgde Papa, zijn vader, op, maar Anthony stelde zich minder bescheiden op en ging zelfs de begripvolle Sinterklaas uithangen in arme Rotterdamse Antillianenwijken, vergezeld van de grote mond van televisiemaker Prem Radhakishun.
En wat is er geworden van die strijdvaardige, linkse Antilliaanse studenten uit de zestiger jaren die een baksteen door de ruiten van het Antillenhuis mikten? Zijn ze, eenmaal terug in het vaderland, niet allemaal keurig aangepast?
Is er minder afgunst en wantrouwen op Curaçao? Werken de Antilliaanse politici samen of zijn ze alleen maar bezig om hun eigen belangen te verdedigen? Is het onderwijs er op vooruitgegaan? Ik dacht van niet. Leeft de helft van de bevolking niet onder het bestaansminimum? Hebben de Curaçaoënaars echt de mentale misère van zich afgeschud of denken ze nog steeds dat ze nergens toe in staat zijn en dat hun sores maar door anderen moet worden opgelost?
Er zijn nogal wat weldenkende mensen die vinden dat het nog geen tijd is voor volledige onafhankelijkheid. De verguisde oud-politicus Ciro Kroon vond indertijd al dat de weg van de echte autonomie een lange weg was, een weg van geleidelijkheid.
Ongetwijfeld zal de onafhankelijkheid er ooit komen. Maar er zullen dan mensen aan het roer moeten staan die beschikken over inzicht en deskundigheid. Niet alleen over een grote mond.
Laten we met die onafhankelijkheid wachten tot de kleinkinderen van Anthony Godett en Helmin Wiels volwassen en deskundig zijn.
Fred de Haas volgt de ontwikkelingen op de Nederlandse Antillen vanuit Wassenaar op de voet.
Algemeen, 19.05.2009 @ 08:25
3 Reacties
op 22 05 2009 at 12:29 schreef Benfatto:
Mooi stuk, goed geschreven, erg informatief.
Altijd al afgevraagd waarom nou juist op een eiland als Curacao niet alles perfect georganiseerd is.
op 26 05 2015 at 20:02 schreef Dr anton de man:
Was die mijnheer De Haas soms leraar Feans ? Dan was ik zijn opvolger op het Radulphus
op 06 01 2017 at 04:43 schreef Harm jan van Dijk:
gister weer schandalige vertoningen van politici in het parlement. wederom lijkt eigenbelang van een stel Alpha mannetjes ervoor te zorgen dat bovenstaand artikel helaas nog steeds erg actueel is.
Vandaag overigens het Curacao museum bezocht. de collectie schilderijen verkeert in zeer slechte staat. het zou mooi zijn voor de samenleving van Curacao als men zich hier eens druk over gaat maken.