Herscheppinge
Hafid Bouazza
Mij lust t’ontvouwen hoe de vormen aller dingen
In nieuwe lichamen verkeerden. Helpt me zingen,
Begunstigt dit begin, o goden, hoog gewijd
En vormherscheppers: rekt dit dicht tot mijnen tijd,
Van ’s werelds oorsprong aan.
Zo begint Vondel zijn vertaling van Ovidius’ Metamorfosen, dat hij de titel Herscheppinge meegaf. Vondel nam in de periode tussen 1613 en 1620 lessen in het Latijn, dat wil zeggen tussen zijn 25ste en 33ste levensjaar. Deze vertaling uit 1670 kan gezien worden als de kroon op zijn adoratie en imitatie van de Griekse en Romeinse voorbeelden en navolging van hun mythologie.
Ovidius stierf 17 jaar na Christus in ballingschap en wordt beschouwd als de meest vernuftige van alle Latijnse dichters. Hij is wat mij betreft de meest aantrekkelijke, de meest verleidelijke en de meest elegante en humoristische van de klassieken of één van de, etc.: ik wil anderen niet tekort doen. Zijn Metamorfosen heeft, na de bijbel, een ongekende invloed gehad op latere kunstenaars, zowel woordkunstenaars als beeldende kunstenaars. Het is het boek dat ik naar een onbewoond eiland mee zou nemen. De lange stroom van metamorfosen, van de chaos aan het begin der tijden tot aan de lange verhandeling over de zielsmigratie, is een illustratie van de eb en vloed van de kosmos een mensenleven, en hoe deze het lot van mensen, halfgoden en goden beïnvloeden. De grootste kracht van Ovidius is dat hij elke gebeurtenis en elke gedaanteverwisseling zo duidelijk voor ogen ziet. Hij was Hollywood met Cecille B. De Mille en Ray Harryhausen eeuwen voor en grootser dan zij, maar goed, men moet niet bij de ene zoeken wat men bij de andere vindt (de schilder Alma Tadema heeft Hollywood ook heel erg beïnvloed).
Een mooi voorbeeld van zijn visuele voorstellingsvermogen is beschrijving van de transformatie van een vrouw tot een waternimf: minutieus beschrijft hij hoe haar ledematen langzaam vloeibaar worden en hoe zij in een rimpelende en revende rivier verandert. Zijn epische stijl is kleurrijk en meevoerend, maar her en der wordt deze verlevendigd door kostelijke details, die de lezer het hoofd doen opheffen, zoals bij de transformatie van Daphne, die, door een wellustige Apollo achtervolgd, in een laurierboom verandert, omdat de goden haar smeekbede om haar van hem te redden verhoren. Een letterlijke vertaling zou als volgt luiden:
Zo werd de god verteerd door vlammen, zo brandde gans zijn boezem en voedde hij zijn vruchteloze liefde met hoop. Hij ziet haar haar wanordelijk langs haar nek hangen en Wat als het gekamd was?’ zegt hij.
Dit is mannelijke lust in werking; op het moment van opwinding denkt hij nog aan verbetering van het object van zijn begeren.
Zo vertaalt Vondel dit tafereel:
Aldus begint Apol te branden en te blaken,
En voedt een ijdle hoop en vruchtelozen brand.
Hij ziet de vlechten, los en vrij van snoer en band,
Om haren blanken nek heenzwieren, en verstrooien,
En zegt: hoe schoon zou ’t staan liet gij uw vlechten tooien?
De Latijnse namen ondergaan bij Vondel ook metamorfosen, Apollo wordt Apol of soms Apool, Adonis wordt Adoon en Jupiter wordt Jupijn om enkele voorbeelden te geven. Dit toont de vloeibare manier van vertalen van Vondel aan. Merk ook op hoe details bij hem worden uitgemeten en uitgebreid. Inornatos, wanordelijk’, wordt los en vrij van snoer en band’, pendere, hangen’, wordt heenzwieren en verstrooien’. Dat de hals blank is, is een toevoeging van Vondel.
Eerlijk gezegd ben ik een voorstander van onderdanige trouw aan het origineel, iets dat onmogelijk is wanneer de vertaler kiest voor rijm en metrum: veel details sneuvelen en toevoegingen van de vertaler ontsieren als wratten de oorspronkelijke woorden van de dichter. Vondel kan ik dit vergeven, want anders dan vele moderne vertalers van de klassieken, was hij een groot dichter met een onfeilbare dichterlijke intuïtie (Gerrit Komrij heeft gezegd dat de beste vertaling van een gedicht een gedicht is, maar er is een moreel aspect aan vertalen dat de esthetiek overstijgt, vind ik: daar moet ik een keer over schrijven). De synthese of, zo u wilt, de synergie tussen het genie van Ovidius en de begaafdheid van Vondel levert geen hybride op, maar een welluidend en zuiver gezang. Al had ik liever gezien (hoor mij nou) dat hij, zoals Guido Gezelle, in zijn vertaling van Hiawatha van Longfellow afgezien had van rijm en zich enkel aan het metrum had gehouden (Longfellow heeft de vertaling opgestuurd gekregen en omdat hij kennis had van het Nederlands, heeft hij Gezelle enige adviezen gegeven). Hoe dan ook, Vondels vertaling verdient het om opnieuw uitgegeven te worden naast alle andere moderne en minder moderne vertalingen. Het is een genot om te lezen.
Keren we terug naar Daphne en haar metamorfose in een laurierboom:
en ’t lijf verzwaart terstond door gods vermogen
het hart en ingewand wordt met een schors betogen
het haar verkeert in loof, elke arm in tak en mei
de voeten schieten fluks hun wortels in het klai
het voorhoofd en de mond staan hoog in top geheven
apollo mint ze nog en voelende met smert
gevoelt nog aan de schors den pols en ’t kloppend hert.
De toevoegingen van Vondel (van pols) om aan het vereiste aantal syllaben te komen doen een ietwat tekort aan de bondigheid van het origineel: als het Apollo’s pols was geweest, waar het om gaat, dan is dat prachtig. Is het de pols van Daphne, dan is het een mankement (hij krijgt haar namelijk niet te pakken). Zou het kunnen zijn dat pols’ hier gebruikt wordt in de betekenis van bloeddruk, zoals het Engelse pulse? Ik betwijfel het.
Ovidius schrijft letterlijk:
Maar zelfs in deze nieuwe gedaante beminde Phoebus haar en leggende zijn hand op de stam, voelde hij het hart nog huiveren onder de schors.
Dit is van een weergaloze schoonheid als u het mij vraagt, maar u hoeft mij niets te vragen.
Een ander voorbeeld, bijzonder ontroerend, van Ovidius’ oog voor details, komen we tegen in het gedeelte dat handelt over Daedalus en zijn zoon Icarus, u weet wel: het knaapje dat met wassen vleugels te dicht bij de zon vloog. Dit detail ontbreekt helaas bij Vondel of beter, het is onherkenbaar vervormd.
Dedaal bedenkt veel vonden om t’ontrennen
Bootseert natuur na, en legt ongelijke pennen
In orde, kort en lang vervolgens op een rij
Gelijk een heuvel rijst.
Hij bond de middensten met draden net van pas
En kleefde d’ondersten aaneen met buigzaam was,
En boog na’et binden net het werk tot enen vlogel
Naturelijk en recht gelijk een vlugge vogel.
Zijn zoontjen Ikarus stond lachende hierbij
En handelde onbewust dit vedertuig te blij
Waarmee het vliegen zou, niet zonder nood van ’t leven.
Dan bond het veders om door d’ope lucht te zweven
Dan kneedt het goudgeel was met zijn klene hand
En hindert spelende, door wulleps onverstand,
Zijn vaders wonderwerk.
Het origineel heeft de volgende bezigheid voor onnozele Ikarus’, veel treffender en levensechter:
Het knaapje Ikarus stond erbij en, onwetend dat hij zijn eigen gevaar betastte, ving glunderend de pluimjes op die de tocht her en der verblies.
Weg is het lieve knaapje dat met glimmend gezicht achter de veertjes aanrent om ze te vangen terwijl zijn vader, met dezelfde pluimpjes, de vleugels maakt die hem naar zijn ondergang zullen leiden. Bij Vondel handelt (in de letterlijke betekenis van met de handen iets doen of aanraken’) het voltooide vedertuig.
In een ander geval voegt Vondel zelf iets toe, wat ik in geen enkele Latijnse editie van Ovidius heb kunnen vinden. Het betreft de beschrijving van de seizoenen aan het hof van Phoebus, de zonnegod. Dit is wat Ovidius schrijft:
Nieuwe Lente was daar, bekranst met een bloemenkroon, Zomer stond daar bloot met een festoen van rijpe graan, Herfst stond daar eveneens bevlekt door vertrapte druiven en IJzige Winter stekelig van grauwe lokken.
Dit is wat Vondel ervan maakt:
Daar stond de nieuwe Lente
Bekranst met bloem en blos, een jarelijkse rente
De naakte Zomer, met den korenkrans om ’t hoofd
De Herrefst, nat van most: de Winter gans beroofd
Van warmte en koud en kil: de baard en ’t haar bevroren
Met kegelen van ijs. De sneeuwvlok hangt om d’oren.
Wat is er hier aan de hand? Vanwaar die uitbreiding in de beschrijving van de winter? Voor zover ik heb kunnen nagaan is er geen andere plek in Vondels tekst waar zo wordt uitgeweid op Ovidius’ bondige beschrijving. Het opmerkelijke is dat deze uitbreiding in een andere vertaling voorkomt en wel in de Engelse vertaling van Arthur Golding uit 1567. Het is dezelfde vertaling die Shakespeare vaak heeft gebruikt en waaruit hij bijvoorbeeld inspiratie haalde voor zijn prachtige gedicht Venus and Adonis. Bij Golding luidt de bewuste passage als volgt:
And lastly quaking for the colde, stood Winter all forlorne,
With rugged heade as white as Dove and garments all to torne
Forladen with the Isycles that dangled up and downe
Upon his gray and hoarie bearde and snowie frozen crowne.
Een vertaling zou luiden:
En tenslotte stond daar de Winter geheel alleen, trillend van de kou, met een oneffen hoofd zo wit als een duif en in geheel versleten gewaden, behangen met ijspegels die op en neer bengelden op zijn grijze en grauwe baard en sneeuwbevroren kruin.
De overeenkomsten tussen Vondel en Golding lijken mij niet op toeval te berusten, maar voor zover ik weet kende Vondel geen Engels. Of was er misschien een Nederlandse vertaling van Goldings versie die Vondel onder ogen heeft gekregen? Ik moet u het antwoord schuldig blijven, maar dat dit onderdeel een studie waardig is lijkt mij buiten kijf. Voor wie zich hierin verder wil verdiepen, geef ik deze ontdekking, waar ik niet een beetje trots op ben, geheel gratis en voor niets ter hand.
Hafid Bouazza (1970) schildert, componeert, kookt, goochelt, bedwelmt, prikkelt de zinnen en verruimt de geest met zijn woorden. Onderga zijn boeken. Bovenstaande tekst is een nooit gepubliceerde lezing die hij ooit ergens heeft gehouden.
Algemeen, 29.08.2007 @ 12:17
4 Reacties
op 29 08 2007 at 12:46 schreef filantroop:
Met een diepe zucht over de geschreven en gepenseelde schoonheid van weleer, die door de huidige trivialiteit overwoekerd is, een prachtig exposé van Bouazza.
Het vroege decadentisme in de Nederlandse barok wentelde zich tussen de in zwart geklede puriteinen van het calvinisme er lustig op voort, sensueel verborgen in metaforen en de klassieke mythen.
Niet onterecht wordt nog even gerefereerd aan Lourens Alma Tadema, de Friese schilder die pas in Engeland zijn sensualiteit ondanks het heersen van de Victoriaanse doctrine, kwijt kon. Of juist daardoor.
op 29 08 2007 at 21:01 schreef Jimmy:
Damn, die Bouazza krijgt mij nog eens aan het lezen!
op 30 08 2007 at 04:38 schreef rick de bie:
Kijk, ik ben een werkend lulhannus. Dus probeer een beetje bij me te blijven als je wat wel schrijve.
op 30 08 2007 at 11:33 schreef Tofuburger:
Als Vondel zou hebben afgekeken van Golding of een vertaling daarvan, dan zou je dat op meer plaatsen moeten zien in de woordkeus. Goldings versie is nogal een hertaling, begrijp ik. Anders lijkt het meer op een gezamenlijke bron te wijzen.
De Ovidius-uitgaven waar Vondel zich op kan hebben gebaseerd, moeten redelijk traceerbaar zijn of anders zal er wel een kritische editie zijn met handschriftvariaties. Daaruit zal blijken of er een monnik een olijke bui had bij het kopieren.
Waarom, Hafid, ben je met deze belangwekkende vraag niet naar de bibliotheek gefietst? Of was het doel van die lezing om de bevolking van X aan het speuren te zetten?