L’âme du vin
Charles Baudelaire
Un soir, l’âme du vin chantait dans les bouteilles :
” Homme, vers toi je pousse, ô cher déshérité,
Sous ma prison de verre et mes cires vermeilles,
Un chant plein de lumière et de fraternité !
Je sais combien il faut, sur la colline en flamme,
De peine, de sueur et de soleil cuisant
Pour engendrer ma vie et pour me donner l’âme ;
Mais je ne serai point ingrat ni malfaisant,
Car j’éprouve une joie immense quand je tombe
Dans le gosier d’un homme usé par ses travaux,
Et sa chaude poitrine est une douce tombe
Où je me plais bien mieux que dans mes froids caveaux.
Entends-tu retentir les refrains des dimanches
Et l’espoir qui gazouille en mon sein palpitant ?
Les coudes sur la table et retroussant tes manches,
Tu me glorifieras et tu seras content ;
J’allumerai les yeux de ta femme ravie ;
A ton fils je rendrai sa force et ses couleurs
Et serai pour ce frêle athlète de la vie
L’huile qui raffermit les muscles des lutteurs.
En toi je tomberai, végétale ambroisie,
Grain précieux jeté par l’éternel Semeur,
Pour que de notre amour naisse la poésie
Qui jaillira vers Dieu comme une rare fleur ! “
Wijnziel
Op een avond zong de wijnziel in de flessen:
‘O mens, onterfde vriend, aan jou heb ik gericht,
Vanuit mijn glazen cel met zegel rood als bessen,
Een lied dat vervuld is met broederschap en licht.
Ik ken de prijs, op heuvels in lichterlaaie,
Aan moeite, zweet en ziedende zonnegloed,
Om naar mijn eigen leven en ziel te graaien;
Ik zal geen ondank tonen of een kwaad gemoed,
Want in de keel van de doodvermoeide werker,
Voel ik wanneer ik neerstroom een mateloze vreugd
En veel meer dan mijn kille ondergrondse kerker,
Doet als een teder graf zijn warme borst mij deugd.
Hoor jij op zondagen geen gezangen klinken
En murmelt mijn verlangend hart niet het refrein?
Met ontblote armen op tafel zul jij drinken
En je zult mijn lof zingen en verzadigd zijn.
De ogen van je vrouw zal ik verrukking geven;
Je zoon zal ik weer zijn kracht schenken en zijn blos
En ik maak van die frêle strijder in het leven,
Met mijn balsem de spieren van de worstelaar los.
Als vruchtenambrozijn ga ik in jou verloren,
Door de Oerzaaier gesmeten als kostbaar graan,
Opdat poëzie uit onze liefde wordt geboren,
Die als een zeldzame bloem voor God zal opengaan!’
Charles Baudelaire (1821-1867) verliet tijdens zijn leven zelden zijn woonplaats Parijs – met uitzondering van de tien maanden durende reis die hij maakte toen hij 20 jaar oud was. Hij trouwde nooit maar onderhield liaisons met verschillende vrouwen die van grote invloed zijn geweest op de totstandkoming van zijn gedichten. Zijn (zeer omvangrijke) bundel De bloemen van het kwaad (1857) geldt als een hoogtepunt uit de negentiende-eeuwse poëzie. Behalve poëzie schreef Baudelaire kunstkritieken en vertaalde hij het werk van Edgar Allan Poe.
Algemeen, 08.04.2006 @ 22:40