Sage, mythe, strip: Frank Millers 300
Jona Lendering
Het viel na Gladiator, The Passion of the Christ en Alexander niet meer te vermijden dat Hollywood meer films zou gaan maken met oudhistorische thema’s. In 2006 is het de beurt aan 300. Frontaal Naakt vroeg oudhistoricus Jona Lendering het stripalbum te recenseren waarop de nieuwe film is gebaseerd.
1.
Weinig zo lekker als een actiefilm. Het is heerlijk een avond onderuit te zakken in een bioscoopstoel en te genieten van een ongecompliceerd verhaal, met een bak popcorn en een beugel bier binnen handbereik en na afloop het gevoel dat het goede over het kwade zegeviert. Een aangename vorm van escapisme. De actiefilm is opium van het volk, of althans van het mannelijk deel daarvan.
Om ontspannend te zijn, kan een actiefilm nooit zó origineel zijn dat je moet nadenken. De held kent daarom nooit aarzelingen, de schurk is herkenbaar aan een handicap of buitenlands accent, iedereen spreekt in simpele one-liners en tot slot is er het beslissende gevecht. Als er spektakel op komst is, zwelt de muziek aan, terwijl een meer subtiele melodie betekent dat het meisje de speciale belangstelling heeft van de held. Actiefilms tonen een vereenvoudigde wereld.
Het onverdraaglijke van de werkelijkheid is dat ze zoveel complexer is dan een actiefilm. De enige erkende held die ik heb ontmoet, gedecoreerd met de Militaire Willemsorde, vertelde me dat hij eigenlijk niet goed had geweten waarom hij zijn mitrailleur over de dessa had leeg geschoten. Schurken zijn niet per se gehandicapt en kunnen er zelfs aantrekkelijk uitzien. (Niet dat ik wel eens erkende schurken ontmoet, maar Georgina Verbaan noemde Bin Laden “een lekker ding” en wie zijn wij om te twijfelen aan haar expertise?) In het echt hoort geen man lieflijke muziek als hij het meisje van zijn dromen ontmoet; de echte man is een kantoorklerk die zich allang heeft neergelegd bij de wetmatigheid dat als hij een leuke vrouw ziet, een ander haar al eerder heeft gezien.
De werkelijkheid mag dan minder eendimensionaal zijn dan de actiefilm, dat neemt niet weg dat ze een vertrekpunt kan zijn voor geslaagde films. The Thin Red Line (1998) bevat een scène waarin twee Amerikaanse soldaten een gesprek voeren terwijl op de achtergrond enkele GI’s gouden tanden trekken uit de monden van gesneuvelde Japanners. Niet erg smakelijk, maar wie iets wil begrijpen van de Tweede Wereldoorlog heeft aan die vijf of tien seconden meer dan aan drie uur Pearl Harbor (2001).
Ik zou The Thin Red Line willen rekenen tot het genre van de “geromantiseerde geschiedschrijving”. Ik weet niet of de letterdames en -heren werkelijk een genre herkennen dat zo heet, maar ik bedoel er boeken en films mee waarin een deels fictief verhaal wordt gesitueerd tegen een grotendeels historische achtergrond. Tolstojs Oorlog en Vrede bijvoorbeeld of de historische romans van Gore Vidal en de opera omnia van Thea Beckman. De auteurs of scenaristen proberen via een historisch verhaal een ook voor ons actuele waarheid te tonen dit in tegenstelling tot de actiefilm, waarin de werkelijkheid tot op het cartooneske wordt vereenvoudigd. Het ene genre probeert ons iets bij te brengen en is in zekere zin wetenschap-met-fictionele-middelen, het ander probeert ons gerust te stellen en biedt in feite een mythe of een sage.
2.
Actiefilm versus de betere oorlogsfilm, sage versus geromantiseerde geschiedschrijving: het lijkt een makkelijke tegenstelling. Dat het zo simpel niet ligt, valt te illustreren aan de hand van een kunstwerk uit een ander genre: het stripverhaal 300 door Frank Miller, die vooral bekend is van de serie Sin City en het legendarische The Dark Knight Returns, waarmee hij de Batmanreeks nieuw leven inblies. In 300 vertelt hij over de historische veldslag bij Thermopylai in 480 v.Chr., waarin driehonderd soldaten uit de Griekse stadstaat Sparta zich dood vochten tegen een Perzische overmacht. Millers verhaal is even bruut als fascinerend en hoewel het probeert geromantiseerde geschiedschrijving te zijn, is het een sage.
Het samenvatten van literatuur is, omdat je alleen de inhoud en nooit de vorm kunt weergeven, een heikele kwestie, en dat geldt zeker voor een verhaal over een historische gebeurtenis. Het lezen van een encyclopedieartikel zou dan immers kunnen volstaan. Enkele scènes uit 300 kunnen hier echter niet onvermeld blijven. Het boek opent met de opmars van de Spartaanse soldaten naar het slagveld. Een vermoeide soldaat, Stelios, komt ten val en wordt door zijn kapitein hardhandig bestraft, maar de aanvoerder van het leger, koning Leonidas, slaat de officier bewusteloos. Sparta’s hardhandige mores zijn meteen duidelijk geïntroduceerd.
In een flashback wordt vervolgens verteld hoe de oorlog tussen Grieken en Perzen is ontstaan. We vernemen hoe de Spartanen zijn uitgerukt en Thermopylai bezetten, een smalle weg langs de zee waar ze de Perzische troepen willen tegenhouden. Een nevenplot is het verhaal van de herder Efialtes, die aan koning Leonidas vraagt te worden opgenomen in het Spartaans leger maar wordt afgewezen omdat hij mismaakt is. Onmiddellijk daarna zien we de veldslag tussen Grieken en Perzen, die er niet in slagen de verdedigers uit hun posities te verdrijven. Leonidas en de Perzische vorst Xerxes hebben een kort onderhoud waarin de Spartaanse koning zijn ambtgenoot meedeelt zich nooit te zullen overgeven.
De tweede dag levert geen andere resultaten op, maar ’s nachts leidt Efialtes een Perzisch elite-onderdeel, de “Onsterfelijken”, door de bergen, zodat de Grieken omsingeld dreigen te worden. Leonidas stuurt zijn Griekse bondgenoten weg en met driehonderd Spartanen vecht hij zich dood.
Aan het einde legt de enige overlevende het belang van Thermopylai uit. Door tot het einde te vechten toonden de Spartanen wat vrije mannen vermogen in een strijd tegen de onvrije Perzen, en daarmee legden ze de basis voor het overleven van Griekenland, “an island of reason and freedom in a sea of mysticism and tyranny”. Geïnspireerd storten de verenigde Grieken zich op de laatste pagina opnieuw op de Perzen, en de lezer weet dan dat een Griekse zege onafwendbaar is.
Verscheidene elementen uit Millers verhaal zijn verzonnen. Een Spartaanse soldaat met de naam Stelios is niet bekend uit het belangrijkste antieke verslag van de gebeurtenis, de Historiën van Herodotos van Halikarnassos (c.480-c.425), waarin ook geen topontmoeting wordt beschreven tussen de twee koningen. Maar afgezien van deze details volgt Miller Herodotos vrijwel op de voet en uit alles blijkt dat hij heeft geprobeerd te tonen hoe het werkelijk is geweest. Niet zonder reden begint het boek met de opmerking dat elke gelijkenis met bestaande personen en situaties berust op toeval, behalve dan “the historical occurences depticted herein”. Het boek eindigt met een beknopt literatuurlijstje. Miller wil ons geen sage tonen, maar beoogt geromantiseerde geschiedschrijving.
3.
Deze geromantiseerde geschiedschrijving is zo goed als Millers bron Herodotos, of beter: zo goed als wat Miller denkt dat Herodotos schrijft. En daarmee sluipen toch twee sages het verhaal binnen. In de eerste plaats is Herodotos zelf al een halve sagenschrijver, en in de tweede plaats is diens relaas opgenomen in een West-Europese stichtingsmythe die in de negentiende eeuw is ontstaan. Miller heeft dit niet herkend en presenteert daardoor zijns ondanks het strip-equivalent van een actiefilm. Daarmee is weinig anders verkeerd dan dat de stichtingsmythe enkele buitengewoon onprettige trekjes heeft.
Daarover straks, nu eerst Herodotos. Laat vooropstaan dat “de vader van de geschiedschrijving” een van de toegankelijkste auteurs is uit de Oudheid. De eerste lezer moet nog geboren worden die geen plezier beleeft aan de Historiën. (De titel is overigens wat misleidend omdat dat woord nadien “geschiedenis” is gaan betekenen, terwijl het in de tijd van Herodotos nog “onderzoeksverslag” betekende.)
De schrijver pakt uit met de geschiedenis van de volken rond het oostelijk Middellandse-Zeebekken in de periode tussen 600 en 480 en gaat daarbij aardrijkskunde, religie en antropologie niet uit de weg. Hij heeft behartenswaardige dingen te zeggen over de relaties tussen culturen, die hij beschouwt als gelijkwaardig zonder mensen het recht op zelfverdediging te ontzeggen. In feite is Herodotos de uitvinder van de antropologie, aardrijkskunde en geschiedschrijving, maar omdat die disciplines nog niet bestonden, schrijft hij zonder jargon, in spreektaal. (De Nederlandse vertaler, Hein van Dolen, werd bekritiseerd omdat hij dit laatste aspect handhaafde en Herodotos niet presenteerde als geleerde maar als verteller.)
Herodotos’ grootste verdienste is dat hij zijn verhaal baseert op wat wij journalistiek onderzoek zouden noemen. Hoor en wederhoor gevolgd door een persoonlijk oordeel, waarbij hij niemand naar de mond praat: dat is Herodotos’ methode. Zijn waarheidsliefde staat buiten kijf, maar dat neemt niet weg dat ook hij vooroordelen heeft, die latere auteurs hebben beïnvloed en verbazingwekkend hardnekkig zijn gebleken. We treffen ze ook aan in 300, want Miller volgt de meester op minstens drie manieren: in de feiten zelf, in de verklaring ervan, en in de vormgeving.
Om met de feiten te beginnen. Herodotos oppert dat Leonidas zijn Spartanen met opzet opdracht gaf achter te blijven in Thermopylai om zo grote eer te verwerven. Als dat waar is, was de nederlaag vooral belangrijk omdat ze de Grieken bevrijdde van een incapabele generaal, die zijn eigen eer belangrijker vond dan de kans met zijn driehonderd man ergens anders opnieuw te strijden. Zó stom zal de Spartaanse koning echter niet zijn geweest en we doen er beter aan Herodotos’ opmerking over Leonidas’ motief te negeren. Immers, geen der Spartanen overleefde het en niemand kan Herodotos hebben verteld wat Leonidas in zijn laatste uren heeft gedacht. De feitelijke oorzaak van de dood van de driehonderd is vermoedelijk veel prozaïscher: de omtrekkende beweging van de Onsterfelijken verliep sneller dan de Griekse terugtocht. De meeste Griekse onderdelen wisten nog te ontkomen, maar voor de Spartanen was het te laat.
Op het vlak van de vormgeving plaatst Herodotos Miller voor een probleem. De Griekse onderzoeker gebruikt stijlmiddelen waar de Amerikaanse tekenaar niets mee kan. Zo benadrukt Herodotos het heldhaftige karakter van de krijgers bij Thermopylai met homerische allusies. Bepaalde woorden en scènes uit Herodotos’ verslag zouden door een Griekse luisteraar of lezer meteen zijn herkend als een ontlening aan de Ilias, het heldendicht waarmee de Griekse literatuurgeschiedenis begint. Miller bereikt hetzelfde effect door zijn Spartanen af te beelden in heroïsche naaktheid en door Efialtes te portretteren als gebochelde gnoom. Het zijn beelden uit de hedendaagse mythologie der actiefilm denk aan de actieheld die onkwetsbaar wordt door zijn overhemd uit te trekken zoals Herodotos’ citaten teruggrepen op de sagen van zijn tijd.
Het meest wezenlijke punt is de verklaring van de feiten. Waarom hadden de Grieken uiteindelijk succes? Herodotos zoekt het in de tegenstelling tussen de Perzische en Griekse samenleving. Hij trekt geen seconde in twijfel dat de Perzen dapper vochten, maar ze leven in een monarchie en daarom zijn ze even sterk als hun koning. Is deze een capabel heerser als Cyrus (559-530) of Darius (522-486), dan zijn de Perzen onverslaanbaar en bouwen ze een imperium op dat zich uitstrekt van de Indus tot de Egeïsche Zee en van de Kara Kum-woestijn tot de Sahara.
Helaas is Xerxes, volgens Herodotos, minder vastberaden dan zijn voorgangers. Hij wordt weliswaar ergens “Zeus op aarde” genoemd, maar aarzelt of hij wel ten strijde moet trekken, vecht niet mee en staat niet boven haremintriges. Doordat de Perzen niet worden geregeerd door een echte kerel zijn ze geen partij voor de Grieken. Herodotos zegt het niet met zoveel woorden maar legt die conclusie in de mond van Xerxes, die op een gegeven moment van een dappere vrouw zegt dat ze vecht als vent terwijl zijn mannen strijden als wijven.
Herodotos’ Grieken zijn eigen meester. Ze worden weliswaar bestuurd door koningen (zoals in Sparta) of democratisch gekozen magistraten (Athene) maar ook die zijn gehouden aan de wet. Het gevolg is, volgens Herodotos, dat de Grieken in feite vrij zijn te doen en denken wat ze willen. Dat alles zouden ze verliezen als ze zich aan koning Xerxes zouden onderwerpen, en dus hebben Leonidas en zijn bondgenoten alle reden weerstand te bieden. Aan hun vrijheid ontlenen ze kracht, zodat ze in feite onverslaanbaar zijn, zelfs als ze incidenteel eens een nederlaag leiden, zoals bij Thermopylai.
Miller heeft deze analyse overgenomen. Hij heeft er geen moeite mee de Grieken als “the only free men the world has ever known” te presenteren en de Perzen als verwijfde “slaves of Xerxes”. Om het laatste te benadrukken laat Miller Xerxes vervoeren in een enorme draagstoel die door minstens honderd kromgebogen mannen wordt gedragen.
In feite valt op Herodotos’ analyse nogal wat af te dingen. Vergeleken met andere antieke wereldrijken lieten de Perzen hun onderdanen in rust leven. Cyrus stond bijvoorbeeld de naar Babylon gedeporteerde Joden toe terug te keren naar hun eigen land en daar hun God te aanbidden, een voor antieke maatstaven zeldzaam blijk van religieuze tolerantie en dus gewetensvrijheid. De Perzische koning was ook beslist geen god op aarde, zoals Herodotos en Miller het voorstellen. Hij was onderworpen aan de spreekwoordelijke “wetten van Meden en Perzen” en het is maar weinig overdreven te stellen dat het Perzische imperium de oudst-bekende rechtsstaat is.
Dat de Grieken zouden strijden om hun vrijheid te verdedigen, tja. Iedereen verdedigt zijn eigen land, en als dat toevallig vrij is, is het meegenomen. Daarnaast was er een leuke bonus: oorlog was in de Oudheid de voornaamste vorm van economische verkeer. De Spartanen hoopten op buit. Hun hebzucht ten velde was spreekwoordelijk en er is geen aanleiding te denken dat Leonidas’ mannen om andere dan de gebruikelijke redenen oprukten naar Thermopylai.
Dit alles laat onverlet dat Herodotos’ verslag van het feitelijk verloop van de oorlog tussen Grieken en Perzen min of meer accuraat is, al zullen we in de voorlaatste alinea nog een cruciale omissie tegenkomen. Het is zijn verklaring voor het uiteindelijke Griekse succes die tekortschiet. Dat is in feite een politieke sage.
4.
Frank Millers 300 is dus een navertelling van een politieke sage. Maar er is een verschil: Miller gaat veel verder dan Herodotos. Waar de laatste de tragiek benadrukt van twee gelijkwaardige volken die met elkaar in conflict raken, is de gelijkwaardigheid bij Miller ver te zoeken. Aan de ene kant toont hij heldhaftige Spartanen, echte kerels en “the world’s one hope for reason and justice”; aan de andere kant presenteert hij Aziaten, slaafse en verwijfde types levend “in a sea of mysticism and tyranny”. Het is licht versus donker, mannelijkheid versus verwijfdheid, vrijheid versus slavernij, Europa versus Azië. Het is zelfs blank versus zwart: hoewel Grieken en Perzen verwante Indo-Europese volken zijn, geeft Millers inkleurster Lynn Varley de laatsten een negroïde huidskleur mee.
Zó heeft Herodotos het nooit gepresenteerd. Zijn Grieken vechten beter dan de Perzen, maar laatstgenoemden zijn niet verwijfd. Millers Xerxes is daarentegen een androgyne verschijning, voorzien van talloze juwelen en beroofd van de fraaie baard die hij, blijkens afbeeldingen, heeft gehad. Nergens claimt Herodotos dat de Grieken een superieur gevoel voor “reason and justice” hebben en voor elke tirannieke daad van een Perzische bestuurder weet hij er ook wel een te noemen van een despotische Griek.
Millers afwijkingen van Herodotos komen voort uit zijn tweede inspiratiebron: de Europese stichtingsmythe die is ontstaan aan het begin van de negentiende eeuw. Het gaat te ver op deze plaats een uitgebreide beschrijving daarvan te geven, maar het komt erop neer dat men ideeën als vrijheid en onafhankelijkheid projecteerde op de oude Grieken, en meende dat de Europese samenleving daaraan haar voorsprong op andere culturen te danken had.
Dit zou amusante flauwekul zijn, maar in de tweede helft van de negentiende eeuw begon dit zogenaamde filhellenisme minder sympathieke kanten te ontwikkelen. Het is vergelijkbaar met de ontwikkeling van het nationalisme: tot 1850 beschouwden de Europeanen de verschillende volken als muzikanten in hetzelfde orkest, maar met de doorbraak van het liberalisme deden concurrentie-ideeën en naijver hun intrede. De vriendelijke rivaliteit die na de Napoleontische oorlogen had bestaan, veranderde in een felle competitie om het bezit van overzeese koloniën. Men was niet langer vooral trots op de eigen cultuur, maar had vooral een hekel aan andermans cultuur. En zo gebeurde ook met het filhellenisme. De Europeanen waren niet meer vooral trots op de Griekse achtergrond, maar kregen een hekel aan oude culturen die niet Grieks waren.
Dat de Babyloniërs en Egyptenaren al twee millennia voor de Grieken in steden leefden, literatuur schreven en kunstvoorwerpen maakten werd na pakweg 1850 steeds meer ervaren als ongemakkelijk feit. Dat de Perzen als eersten een wereldrijk schiepen paste ook al niet in het plaatje van Griekse superioriteit. Dat de Joden het monotheïsme hadden uitgevonden werd weggemoffeld. Classici benadrukten steeds polemischer hoe anders, hoeveel origineler, hoe belangrijk de Grieken waren en het waren niet de geringste geleerden die onderscheid maakten tussen de slaafse, ondemocratische mentaliteit van de Semitische volken uit Azië en de vrijheid van de Grieken, waaraan de Europeanen alles te danken zouden hebben. Lange tijd werd aan het gymnasium ook Hebreeuws gedoceerd, maar voor deze Semitische taal was sinds de tweede helft van de negentiende eeuw geen plaats meer.
Deze ontwikkeling kwam niet uit de lucht vallen. Sinds de instorting van de antieke economie in de zesde eeuw en de daaropvolgende opkomst van de islam hebben oost en west onwennig met elkaar samengeleefd. De wederzijdse stereotypering is even oud en het was niet te vermijden dat het filhellenisme beïnvloed zou raken door eeuwenoude Europese vooroordelen over het Nabije Oosten, niet in de laatste plaats omdat ook aanbeden Griekse filosofen als Aristoteles en Ploutarchos zulke vooroordelen hadden gehad.
Het filhellenisme bestaat nog altijd en zolang het gymnasium mag blijven voortbestaan zal onze Europese stichtingsmythe niet verdwijnen. En mocht de Onderwijsinspectie op een mooie dag besluiten dat het filhellenisme, net als het creationisme en soortgelijke mythen, thuishoort in de godsdienstles, dan nog zal het moderne Griekenland de Europese stichtingsmythe blijven uitdragen. (Zou Frank Miller echt niet in de gaten hebben gehad dat “Stelios” een nieuw-Griekse naam is?) Een catastrofe is het niet. De beschaving wat dat ook moge wezen mag dan wel ouder zijn dan de Griekse cultuur, het filhellenisme is nu eenmaal onze Europese mythe en als zodanig geeft ze enige samenhang aan onze samenleving. Dat is immers de functie van een mythe.
Toch is er een schaduwzijde: de ontkenning dat er buiten Europa ook waardevolle beschavingen zijn. Millers venijnige typering van Perzië is daardoor beïnvloed en daarin is hij zeker niet uniek. Momenteel vindt in Londen een grote expositie plaats over het Perzische wereldrijk (Forgotten Empire: The World of Ancient Persia) en een toch serieuze krant als The Guardian goot fiolen van toorn leeg over deze tentoonstelling, die politiek gemotiveerd zou zijn. De Perzen waren immers “history’s original villains”. Dat dit als vanzelfsprekend gepresenteerde negatieve uitgangspunt niet minder politiek gemotiveerd was, ontging de recensent.
5.
Het valt Miller niet kwalijk te nemen dat hij een strip heeft gemaakt van een antieke politieke sage, aangelengd met de nodige moderne mythografie en een vleugje modern-Griekse propaganda. Het is kunstenaars toegestaan de waarheid wat bij te buigen. En zelfs als kunst een politieke boodschap heeft, kun je het als kunst analyseren.
Maar wat is er nu echt gebeurd in Thermopylai? Waarom konden de Grieken zich herstellen van de Spartaanse nederlaag en verdreven ze uiteindelijk de Perzen uit hun land? Moderne oudhistorici worden niet langer gehinderd door gymnasiale vooroordelen en lezen ook wel eens bronnen uit het Perzische rijk. Dat levert een genuanceerder beeld op en helpt ons “tussen de regels door te lezen” in het verslag van Herodotos.
Zo vertelt deze dat de Grieken een maand na de Spartaanse nederlaag bij Thermopylai de Perzische vloot versloegen in de haven van Athene. Toen meteen hierna de winter inviel, begreep Xerxes volgens Herodotos dat hij de oorlog had verloren. Xerxes’ eigen analyse was een andere. Vanaf zijn regering noemen de Perzen de “Grieken van overzee” (gezien vanuit Azië) als tribuutplichtigen en ook Herodotos ontkent niet dat menige Griekse stadstaat zich had onderworpen. In feite had Xerxes een aanzienlijk deel van zijn krijgsdoelen bereikt. Ooit hadden de Atheners hulp verleend aan opstandelingen in het Perzische Rijk en daarvoor waren ze bestraft met de verwoesting van hun stad. De verliescijfers na de zeeslag waren ook niet van dien aard dat de Perzische timmerlieden de vloot niet in de winter konden opkalefateren.
Toch trok Xerxes het grootste deel van zijn leger terug naar Azië, en we weten niet waarom. Feit is dat hij zelf weg ging, dat zijn achterhoede in Griekenland achterbleef en uiteindelijk in de veldslag bij Plataia werd verslagen door een Griekse overmacht.
En dus bleef Griekenland onafhankelijk. Jammer eigenlijk, want de Grieken en Perzen hadden veel van elkaar kunnen leren. Toen het cultuurcontact tussen de Grieken en het Nabije Oosten werd hervat na de veroveringen van Alexander de Grote, ontstond de wetenschap en kreeg de filosofie een veel praktischer karakter. Dat had ook anderhalve eeuw eerder kunnen gebeuren.
Jona Lendering is oudhistoricus en publiceerde onder meer Alexander de Grote. De Ondergang van het Perzische Rijk (2004).
Jona Lendering, 22.10.2005 @ 19:14
6 Reacties
op 23 10 2005 at 17:05 schreef Doc:
Lendering – en wellicht Miller ook – beschrijft hier de Perzen als zijnde één volk. Maar het Perzische rijk strekte zich uit van India tot de Middelandse Zee. Het bevatte daardoor volkeren uit het oosten van het rijk die misschien nog nooit van Grieken hadden gehoord, tot bewoners van de tegenwoordige Turkse kust die zelf half-Grieks waren. Daarmee wordt elke poging tot eenduidige karakterisering van ‘de Perzen’ discutabel.
Door wie werd het monotheïsme van de Joden weggemoffeld? De katholieken namen met hun Jezus-, Maria- en heiligenverering steeds meer afstand van het monotheïsme, terwijl de protestanten juist teruggrepen op de Joodse herkomst van de bijbel. Wanneer werd wat door wie weggemoffeld?
Heel mooi artikel verder.
op 24 10 2005 at 02:47 schreef Doubleu:
Geboeid gelezen.
Ik ben de laatste tien jaar het stripgebeuren uit het oog verloren, maar het valt me op hoe gigantisch Miller zich als tekenaar ontwikkeld heeft sinds Sin City. En dat mis ik hier: een pluimpje voor Millers 9e Kunstbeheersing.
op 24 10 2005 at 18:05 schreef Duns:
Een erg mooi artikel.
Lendering poneert dat er een Europese stichtingsmythe is. Die komt erop neer dat men ideeën als vrijheid en onafhankelijkheid projecteerde op de oude Grieken, en meende dat de Europese samenleving daaraan haar voorsprong op andere culturen te danken had.
Volgens Lendering is dit een mythe, terwijl in werkelijkheid Joden, Egyptenaren en Perzen óók veel aan de beschaving hebben bijgedragen.
Ik meen dat er in zich Griekenland tussen 500 en 300 BC wél een wonder heeft voltrokken. Neem eens de vooruitgang in filosofie, natuur- en wiskunde. Die is verbluffend, en uniek voor Griekenland. Is het denkbaar dat deze explosie in menselijk denken los staat van het even unieke experiment met democratie in de Griekse stadsstaten?
Een samenhang tussen beide unieke gebeurtenissen ontkennen is volgens mij een bizar idee. Onze beschaving begint wel degelijk in Athene.
– – – – – –
Overigens begrijp ik niet hoe Gymnasia vóór 1850 Hebreeuws zouden hebben kunnen doceren. Ik leef in de veronderstelling dat de schoolvorm Gymnasium begonnen is bij Wilhelm von Humboldt, die zelf leefde in de eerste helft van de 19de eeuw ….
Vergis ik mij dat deze Pruisische minister van onderwijs de grondlegger van het gymnasium was?
op 30 10 2005 at 09:15 schreef Jona Lendering:
Tja, dat Griekse wonder. Ik zou werkelijk geen staat willen funderen op de ideeën van de Griekse democraten (geen stemrecht voor vrouwen, geen machtenscheiding, volksvergaderingsbesluiten gaan voor de wetten, alleen te financieren door [=parisitair op] een imperium en slaven). Ook de vooruitgang in de filosofie is hoogst dubieus: als je leest wat de Griekse wijsgeren zoal over vrouwen hebben gezegd, weet je dat je de rest ook niet serieus hoeft te nemen. Geen mens zou willen leven in de staat van Plato.
De feitelijke doorbraak naar een cultureel hoger niveau (wat dat ook moge zijn) is pas NA de klassieke periode, als de steden hun zelfstandigheid verliezen. Pas met mannen als Zeno, Epicurus en Pyrrho krijgt de filosofie een concrete vorm. De "Brief over het geluk" van Epicurus kun je nu nog met vrucht lezen; ik zou zo gauw geen adviezen van Plato weten waar je iets aan hebt.
Die late datering van de culturele opbloei geldt ook voor de wetenschap. De medische disciplines ontgroeiden het traditionele niveau dat elke samenleving wel bereikte toen de Grieken in contact kwamen met de Egyptenaren, die mummies maakten. Dan gaat men sectie doen en bloeit de wetenschap op. Hetzelfde geldt voor de astronomie: pas als de Grieken kennismaken met de Babyloniërs, wordt het wat. Wiskunde: Eukleides leefde omstreeks 300, Archimedes iets later, en wat bekend is over de eerdere wiskunde (bijv. Pythagoras) is óf te vinden in zeer late bronnen, óf algemeen bekend (de Stelling van Pythagoras was bekend aan de Egyptenaren en Babyloniërs). Hét boek over dit onderwerp is "La rivoluzione dimenticata" (1996) door Lucio Russo; er wordt aan een Engelse vertaling gewerkt.
Von Humboldt was inderdaad de geniale grondlegger van het Duitse onderwijs; het Pruisische gymnasium (en ook het Nederlandse) hadden lange tijd een enorme hoeveelheid studie-uren voor Grieks, Hebreeuws en wiskunde; wat minder voor Latijn en Frans. Géén les in Duits. Dat komt pas na 1850, en dan verdwijnt het Hebreeuws. Over deze materie is een artikel opgenomen in de bundel "Van Parthenon tot Maagdenhuis, moet het gymnasium blijven?" (redactie M.A. Wes, 1985).
—
En nog een "second thought": ik heb in het voorgaande de vraag "kan een politiek kunstwerk als kunst worden geapprecieerd zonder te kijken naar de boodschap?" gemakshalve met "ja" beantwoord. Ik kom net terug uit Rome, waar ik de pauselijke propaganda (Rafaël, Michelangelo) en die van latere regimes heb mogen aanschouwen. Ik weet nu niet meer zo net of je vorm en inhoud kunt losmaken. Miller is inderdaad een gróót artiest, maar ik weet niet of ik er uiteindelijk mee kan weglopen. Maar dat is een andere discussie.
op 30 10 2005 at 22:21 schreef Duns:
Beste Jona,
Ik weet hier minder van dan jij … maar je betoog komt op mij over als nogal subjectief.
Waarom is de Atheense democratie minder waard omdat zij niet aan de eisen van de 21ste eeuw voldoet? Zeno en Epicurus kunnen zich toch ook niet met hedendaagse filosofie meten?
Aristoteles beschrijft een schitterende, uiterst consistente fysica, die 2000 jaar stand houdt. Dat hebben noch Newton, noch Einstein gepresteerd.
Plato creeert de mythe van de Martelaar (in casu Socrates), die door Paulus wordt gebruikt om het verhaal van Christus geschikt te maken voor Romeinse consumptie. Dat verhaal is al 2400 jaar actueel, en nog steeds het fundament van het Christendom, een godsdienst met een enorme aantrekkingskracht over de hele wereld. Een godsdienst die de wereld ongelooflijk veel goeds heeeft gebracht. De door jou zo verfoeide Catholieke Kerk baarde toch maar even de moderne wetenschap en de wetserse beschaving.
Dat was zonder Plato allemaal niet gebeurd.
En inderdaad, de stelling van Pythagoras was bekend bij de Egyptenaren. het bewijs voor die stelling echter niet! De prestatie van Pythagoras is het leveren van dat bewijs, en daarmee is Pythagoras de grondlegger van de gehele wiskunde …
op 31 10 2005 at 17:56 schreef Jona Lendering:
Hoi Duns
natuurlijk ben ik wat subjectief; ik recenseer een stripverhaal en probeer aan te tonen hoezeer Miller beïnvloed is door het Europese filhellenisme. Ik zal een uitgebreider stuk schrijven over de onzin van het gymnasium waarin ik het uitgebreider toelicht; dat kan even duren omdat ik best druk ben.
Om wat details te beantwoorden…
Ik denk dat de Atheense democratie een mooi iets is geweest, maar ze is niet met de onze te vergelijken. Fundamentele uitgangspunten waren afwezig, waarbij ik erken dat die uitgangspunten eigenlijk eerder vallen onder "behoorlijk bestuur" en "rechtsstaat"; een democratie kan immers een onbehoorlijk bestuurde tirannie van de meerderheid zijn. Maar machtenscheiding, vrijheid van meningsuiting, vrouwenrechten, gelijkheid voor de wet – kortom, het hele EVRM, was afwezig en alles was onderworpen aan het laatste besluit van de volksvergadering. Na pakweg 400 wordt de wet boven de volksvergadering geplaatst in de zin dat het niet meer mogelijk is de wet 1-2-3 te veranderen, en ik zet het wat scherp aan, maar in principe zou het klassieke Athene niet hebben toetreden tot het Verenigd Europa.
Zeno en Epicurus beschouw ik als relevant; er zijn aardige publicaties over de actualiteit van de hellenistische (= post-300) filosofische scholen, zoals die van Martha Nussbaum http://www.law.uchicago.edu/faculty/nussbaum/ (je kunt haar kennen uit "Schoonheid en Troost") en hier in Nederland Rein Ferwerda’s onvolprezen *Lof der scepsis* (2003).
Aristoteles’ *Fysika* is een ander verhaal; anders dan je schrijft is de theorie niet consistent. Het volgende heb ik van Galileo Galilei: Als zware voorwerpen sneller vallen dan lichte, zoals Aristoteles zegt, wat gebeurt er dan als ik ze aan elkaar bind? Remt het lichte/trage voorwerp het zware/snelle, of is er sprake van één zeer zwaar voorwerp dat zeer snel valt? Galileo’s conclusie is -terecht- dat Aristoteles de plank missloeg.
Ik weet niet of ik de Katholieke Kerk verfoei (ik ben katholiek, soms). Dat Sokrates aan de wortel staat van de martelaarstraditie is overigens waar, maar of de RKK aan de basis staat van de moderne wetenschap zou ik in twijfel willen trekken. Het hangt een beetje van de definitie af; je kunt haar in de late scholastiek laten ontstaan, en dan is de RKK zoals je impliceert mede-moeder van de wetenschap, maar je kunt ook zeggen dat de RKK door Galilei en Darwin te veroordelen de zaken danig heeft gefrustreerd.
Pythagoras is een heikele kwestie; hij heeft iets met wiskunde gedaan, dat staat vast, maar onze bronnen zijn extreem laat en schrijven hem aantoonbaar ideeën toe die pas later zijn ontstaan. Een recente poging de ‘historische Pythagoras’ te redden wordt hier http://ccat.sas.upenn.edu/bmcr/2005/2005-10-27.html besproken.
Zoals beloofd zal ik later verder op deze materie ingaan.